Door Antje von Graevenitz
*Bazel is geen wereldstad, maar blinkt wel uit door een groot aantal musea voor kunst, vaak moderne. Toch bleek het nodig om het Kunstmuseum Bazel - vooral vermaard om zijn werken van Holbein de Jongere en Konrad Witz, maar bovenal Hodler, Picasso en Giacometti - uit te breiden met een zelfstandige afdeling voor de tweede helft van de 20e eeuw. Dit is gebeurd met een lichtgrijs bouwblok met slechts vijf ramen aan de andere kant van de straat, een gebouw dat de indruk maakt van een fort. Naar de hoek toe knikt het blok in en komt desondanks statig en machtig over, ook al zijn de smalle grijze bakstenen in rijen naar voren of naar achteren springend geplaatst, alsof de gevels fijntjes gebreid zijn. De grijze tinten aan de buitenkant wisselen elkaar in lagen af. ‘s Avonds worden de uiterst zakelijk gehouden deuren met een hek van zwaar metaal afgesloten.
Ook binnen oogt het museum bepaald niet uitnodigend. Het jonge architectenbureau Christ & Gantenbein koos voor een kaal en koel ogende foyer, waarvan de eerste indruk van ‘overal metaal’ toch gespecificeerd moet worden: de materialen zijn Carrara-marmer, grijze stuc en blinkende tin-platen aan de muren en het plafond. Alles oogt als onder een zware bui. Een swingende, maar zware trap is de blikvanger tussen twee tegen elkaar gezette bouwblokken voor de museumzalen. Alle kantoren zitten verscholen achter de trap, alsof ze niet bestaan. Er heerst in foyer en trappenhuis vooral de impressie van niet welkom zijn.
Dat gevoel verandert meteen in de – niet al te grote, prettig formaat - zalen: de witte muren staan hier op warm aandoende houten vloeren, je bent omgeven door licht. Hier kan je af en toe ook door grote ramen naar typisch Zwitserse stadshuizen kijken. Werd de route misschien opzettelijk gekozen: per aspera ad astra? In hun artikel in het boek dat naar aanleiding van de opening verscheen, leggen de architecten de keuze voor zo’n opvallende tegenstelling van „koel-warm“ niet uit. Maar de zalen werken voor een rustige presentatie uitstekend.
Van de kunst van na 1945 zijn veel stukken uit de collectie overgeplaatst naar het nieuwe gebouw, ze worden er ritmisch en contrasterend gepresenteerd. De opening wordt gevierd met de expositie ‘Sculpture on the Move 1946-2016‘. De bezoeker verwacht er kinetische kunst te zien: vooral ‘bewegend‘ werk van Tinguely, Calder, Morellet, Le Parc, Agam, Cruz Diez, Colombo; maar behalve van de eerste twee is er geen ‚echt’ kinetische kunst opgenomen. Ook van Giacometti zijn er geen spelobjecten uit zijn surrealistische periode. Omdat de bezoeker meteen een bronzen beeldje tegenkomt dat hij in een wankele positie heeft gevormd (L’homme qui chavire, 1950), dat absoluut niet kan bewegen, beschouwen de curatoren dat werk kennelijk als programmatisch. ‘On the move‘ is eerder ‘sculpture about moving'.
Ook het tuimelen of vallen suggereert eerder een psychische relatie met beweging en niet-kunnen bewegen. Dat is inderdaad een cruciaal aspect sinds Auguste Rodin met zijn bronzen beeld van een figuur zonder bovenlichaam beweging verbeeldde, met benen die niet zouden kunnen stappen, omdat Rodin de voetspieren klem had gezet. Dit grote beeld (uit het Musée d’Orsay) is er in Bazel niet bij, maar wel Giacometti’s enkel gevormd been (La jambe, 1958), dat met een overgrote voet muurvast lijkt te staan. Dat wekt melancholie op: van gedoemd-zijn tot niet meer kunnen of mogen bewegen. Zo is de toon gezet.
Dit gevoel blijft je bij in de volgende zalen. Martin Kippenberger heeft een realistisch afgebeelde mannelijke figuur in een hoek staan, moet hij zich schamen? Iza Genzkens ruïne van beton is er bij en ook Dieter Roths worstplakken in ontbinding die in rijen achter elkaar steken tussen glazen platen. Er wordt verder herinnerd aan min of meer grappige ‘events‘. Toen Piero Manzoni in 1959 zijn gummiballon opblies en Jean Tinguely in 1960 zijn reusachtige machine in de beeldentuin van het MOMA in New York stuk liet vallen, alsof dit zelfdestructieve apparaat had besloten te overlijden (Hommage to New York).
Er zijn niet alleen Europeanen met beweging bezig geweest: verrassend vaak zijn Amerikaanse kunstenaars in dit rijtje opgenomen, die je verder nooit in tentoonstellingen voor kinetische kunst had kunnen vermoeden. Met deze expositie wordt zo de kunstgeschiedenis bijgesteld: ook Warhol, Kaprow, Andre, Judd, Thek, Chamberlain, Segal, Kelly, Oldenburg, Hanson, Nauman en Serra hebben hun kunst aan aspecten van beweging gewijd. Vaak moet je er eerst over nadenken: hoezo hebben deze werken met beweging te maken? Dat springt niet meteen in het oog.
Hoewel veel kunstwerken bekend zijn, zit de tentoonstelling vol ontdekkingen: ‘beweging’ blijkt als onderwerp een brug die veel kunstrichtingen met elkaar verbindt. Er ontbreekt zelfs geen link naar bijvoorbeeld sociale items die tegenwoordig in de kunst een rol spelen.
In een legendarische performance zingen Gilbert & George tenslotte als ‚singing sculptures’ (1969) steeds opnieuw hun lied „Underneath the Arches“, waarvan de tekst is gewijd aan daklozen onder de bruggen van de Theems. Het kan geen toeval zijn dat de tentoonstelling eindigt met filmopnames van dit ‘event‘.
In Bazel, met zijn Tinguely-Museum en al langer de grappig water spuitende machines van de kunstenaar bij de Opera, zijn alle nieuwe aspecten van „Sculpture on Move“ een belangrijke aanvulling. Er is duidelijk meer over beweging in de beeldende kunst aan de hand dan alleen in de kinetische. Dat maakt deze expositie buitengewoon.
Kunstmuseum Basel: Sculpture on the Move 1946 – 2016. Nieuwbouw, St. Alban-Graben 20, tot 18 september 2016. Voor meer informatie: http://www.kunstmuseumbasel.ch
Cat.Sculpture on the Move 1946-2016. Met bijdragen van Simon Baier en 9 anderen. Ostfildern 2016. Hierin wordt met geen woord gerept over het bestaan van de kunstrichting: kinetische kunst. Wel behandelen de artikelen volstrekt nieuwe aspecten van beweging in de kunst die het lezen waard zijn. Het boek is vrij zwaar vanwegen het soort papier.) 35.-€
Kunstmuseum Basel, Neubau. Kunstmusem Basel. Ostfildern 2016, 25.-€