*Het Amsterdam Pipe Museum – onderdak in een mooi pand aan de Prinsengracht vlakbij de Leidsestraat - heette tot 2013 Pijpenkabinet, de naamsverandering ingegeven door de wens zichtbaarder te worden voor toeristen. Conservator/initiatiefnemer Don Duco is tevreden over de groei van het aantal buitenlanders dat de weg weet te vinden, maar zou graag ook meer Nederlanders ontvangen. Om extra aandacht te trekken is een presentatie met bijzondere pijpen uit Angola gemaakt, het begin van een serie waarmee alle 110 landen uit de collectie aan bod komen.
Met nadruk gezegd omdat er in de hoofdstad onder het mom van museum ook flodderige publiekstrekkers zijn: het Amsterdam Pipe Museum is een professioneel gerunde en goedgekeurde instelling die toegang geeft met de Museumjaarkaart.
Het enthousiasme waarmee secretaris/penningmeester/kunsthistoricus Benedict Goes - beheerder van het museum - een rondleiding langs de pijpen in de chique-ouderwetse vitrines op de eerste verdieping houdt, is aanstekelijk. Dat zijn er rond de 3000, de totale collectie bedraagt maar liefst 30.000 exemplaren. Elders in het pand is ook een bibliotheek met 4000 boeken ondergebracht.
De geschiedenis van het roken blijkt al vanaf 500 vóór Christus in Centraal- en Zuid-Amerika te beginnen, pijpen werden als grafgift meegegeven. Vanaf Columbus raakte ook Europa en de rest van de wereld aan het roken, met de Goudse pijp – voorzien van een officieel goedgekeurd merk - als statussymbool voor de welgestelde burgerij in de Nederlanden. Gemaakt van klei gingen ze niet lang mee, er zijn er heel wat gebroken terug gevonden. Pijpenkoppen werden van allerlei materialen gemaakt: naast klei van verschillende houtsoorten, maar ook van porselein en de poreuze steensoort meerschuim. De beste houtsoort omdat de kop niet oververhit raakt, bleek tenslotte bruyère, het materiaal waarvan ook hedendaagse pijpen nog worden gemaakt.
De ontwerpen van pijpenkoppen variëren van Napoleon tot Victor Hugo en van een doodskop tot met wapen beschilderd porselein: nooit vermoed dat pijpen zoveel creativiteit kunnen opwekken. Tot in Angola toe. De eerste bevolkingsgroep die de Portugezen eind zestiende eeuw ontmoeten toen zij het land kwamen koloniseren waren de Ovimbundu aan de kust en op de centrale hoogvlakten. De stam was bekend om het prachtige houtsnijwerk: dat is terug te zien in de pijpen, met vaak stelen waarop figuren zijn uitgesneden. Verder landinwaarts, leert het persbericht van het museum, leven de Tchokwe waarmee de Portugezen vanaf 1930 rechtstreeks contact kregen. Hun pijpenkoppen zijn trechtervormig en – evenals die van de Ovimbundu – van binnen bekleed met dun plaatijzer omdat het lokale hout brandbaar is. Dat het Amsterdam Pipe Museum er enkele bezit, is bijzonder.
‘Echte’ pijprokers kunnen in het museum ook tabak, een nieuwe pijp, rook gerelateerde kwaliteitssnuisterijen en boeken over het thema kopen. Wie zijn die ‘echte’ nog, anno 2016? Volgens Goes zijn sigarenrokers levensgenieters en pijprokers eerder introvert, in de eerste plaats genietend van de aromatische geuren van tabakssoorten: ‘En ze roken niet over de longen, passief dus.’ 'Maar', haast hij zich te zeggen: 'Ik wil u niet aan het pijp roken krijgen hoor...'
Het Amsterdam Pipe Museum (Prinsengracht 488, Amsterdam) is geopend van maandag tot en met zaterdag van 12.00 tot 18.00 uur. Voor meer informatie: http://www.pipemuseum.nl