Door Gerda J. van Ham
*Hebben we met deze scharlakenrode kamerjas met wit onderhemd afgezet met ruches te maken met de outfit van een dandy? Nee, dit is een gynaecoloog, genaamd Dr. Pozzi geschilderd in 1881 door de Amerikaanse societyschilder John Singer Sargent.
Twee jaar geleden hing dit bedwelmende portret ten voeten uit op de expositie High Society, in het Rijksmuseum. Het portret hing niet alleen aan de muur, maar het sierde de cover van de catalogus, een immens spandoek op de gevel van het museum en zelfs de tram en talloze reclamezuilen. Opeens was Dr. Pozzi overal, met zijn gemaniëreerde hand losjes gestoken in het koord met kwastjes om zijn taille. Tussen talloze hooggeplaatste ijdeltuiten op deze expositie, werd mijn blik gezogen naar zijn gesoigneerde hoofd met de melancholieke wegkijkende ogen.
Wie is Dr. Pozzi (1846-1918) dan wel? De gevierde Engelse schrijver Julian Barnes bleek met een boek over Pozzi en zijn vrienden bezig te zijn. Wat bleek, Samuel Pozzi was inderdaad een intrigerende persoonlijkheid met een overvol mondain leven in wat geafficheerd wordt als de Belle Epoque. Toen actrices als Sarah Bernhardt (Pozzi had al jong een verhouding met haar) optraden en er duels werden uitgevochten over een twist hoe graatmager Sarah was toen ze de rol van Hamlet vertolkte. In deze Belle Epoque is een ding zeker, niets lijkt wat het is of was. De prinsen en prinsessen, de hoge adel en de snoeverige nouveau riche staken elkaar van buitenissigheid naar de kroon. Er werd zo ziekelijk geroddeld, getwist en gehaat, dat je leven aan een zijden draadje hing als je werd uitgestoten, tot groot vermaak van het journaille en de gebroeders De Goncourt die het optekenden in hun dagboeken of in feuilletons. De vuige roddel van de een, is het bankroet van de ander. Dr. Pozzi was er getuige van. Het heeft zijn leven getekend, maar zijn professionele carrière spon er garen bij. Hij werd de society arts par excellence, bij nacht en ontij opereerde hij de slachtoffers van syfilis en uit de hand gelopen duels. In het Broca ziekenhuis, waar hij de scepter zwaaide, sneed hij de tumoren weg op de eierstokken bij prinsessen en adellijke telgen. Hij was nooit te beroerd om na een soiree nog even langs te gaan bij een zieke gravin. Zijn vrouw Thérèse, zijn getalenteerde dochter Catherine en twee zonen zagen het met lede ogen aan, spraken hem nauwelijks en correspondeerden door middel van korte briefjes. Het achtkoppige personeel op de Place Vendôme was er vaak getuige van dat de spanning te snijden was. Een huwelijk zonder hartstocht. Pozzi ging het liefst zijn eigen weg. Hij reisde met zijn vrienden Prins Edmond de Polignac en de estheet graaf Robert de Montesquiou af naar Londen om er ‘intellectueel en decoratief’ te gaan winkelen. Ook ging hij graag naar de Festspielle in Bayreuth met zijn minnares Emma Fischoff (zij stapte gesluierd de trein in) en reisde hij door naar Venetië.
Hoe had ik dit avontuurlijke leven achter Pozzi kunnen vermoeden, toen ik kennis maakte met de man in de scharlakenrode kamerjas? En wat was het jammer dat die ongelukkige Thérèse Pozzi alle correspondenties in de open haard had gegooid, toen haar echtgenoot zo onverwacht en fataal aan zijn einde was gekomen in 1918.
De man in de rode Mantel is geen gemakkelijk toegankelijk boek. Barnes veronderstelt een gedegen kennis van zijn epoche en nog meer uithoudingsvermogen als het op namen en intriges aankomt. Maar wie het boek twee keer leest, komt in een zintuigelijke wereld terecht met overvolle agenda’s, urenlange soirees en decadente verveling. Op die soirees zaten ook Oscar Wilde en Marcel Proust aan de dis. Pozzi’s vrienden, onder wie Montesquiou en Polignac, brachten veel tijd door in ledigheid met het schrijven van Parnassiaanse gedichten of op voorhand mislukte muziekcomposities. Ze teerden in op hun vermogen, Montesquiou woonde in het Bois de Boulogne met zijn geliefde Yturrie (stropdassenverkoper) die hij ooit wegsnaaide voor de neus van een viriele baron. En prins Polignac zakte steeds dieper weg in de schulden en ging in een doorgezakte fauteuil met een berenmuts op het einde der tijden wachten. Net op tijd sloeg hij de Amerikaanse lesbienne Winnaretta aan de haak, telg van het Singer imperium. De perfecte match, tot groot ongenoegen van de jaloerse Montesquiou die hen aan elkaar had gekoppeld. De twee konden het samen goed vinden ondanks hun uiteenlopende seksuele voorkeuren. Zij had het geld en organiseerde hoogstaande muzikale recitals en hij had de juiste titel. Montesquiou adopteerde zelf de begaafde maar armlastige Russische pianist Léon Delafosse en nam deze op sleeptouw. Was het zijn generositeit of toch zijn behoefte aan excentriciteit? Uiteindelijk liet hij Delafosse aan zijn lot over, om duidelijk te maken dat hij, de knappe graaf met het ragfijne esthetische gevoel, autonoom was. Hij was liever bezig met zijn interieur en het zoeken naar de juiste kleur van de zijden gordijnen dan empathie te tonen voor een arme sloeber als Delafosse die toevallig heel goed piano speelde. Enige zelfreflectie ontbrak. Dat is kenmerkend voor deze uiterst nerveuze, wervelende en door roddels en intriges gesponnen maatschappelijke cocon van goede smaak en decadente geneugten.
Dr. Pozzi blijkt de uitzondering op de regel te zijn. Ondanks het familiefortuin (uit de aanleg van spoorlijnen) van zijn aangetrouwde familie uit Lyon maakte hij lange werkdagen, gedroeg zich uiterst dienstbaar en charmant. Zowel in de Frans-Duitse oorlog van 1870-‘71 als in de Eerste Wereldoorlog was hij als militair arts actief. In functie reed er een ambulance met paarden over zijn enkel, maar hij gaf geen krimp. Hij hield ook vast aan zijn ruimhartige politieke en sociale denkbeelden, zoals zijn steun voor Dreyfus. De affaire Dreyfus spleet de maatschappij in woedende kampen, maar Pozzi kwam er mee weg als Jood en als geïmporteerde Fransman uit Italië. Dichter bij huis raakte Pozzi meermaals in gewetensnood, zeker toen zijn vader, een protestantse dominee uit Bergerac, een dik boek had gepubliceerd over Gods schepping en de waarheden van het geloof, terwijl kosmopoliet Pozzi zojuist met een vriend een boek van Darwin in het Frans had vertaald. Zijn vader ontbrak ook op zijn huwelijk met de Roomse Thérèse en zou geen rol van betekenis spelen in zijn gekwelde huiselijke leven. Pozzi zelf gunde zijn inwonende schoonmoeder geen blik waardig, bedroog zijn vrouw telkenmale en kon zijn geliefde dochter in haar depressies zelden verlichten.
Toch, ondanks of dankzij die paradoxale eigenaardigheden en fantastische medische prestaties ziet Barnes Pozzi wel degelijk als een held. Uit frustratie met de naderende Brexit schreef Barnes met zijn boek over Dr. Pozzi een staalkaart van ondoorgrondelijke drijfveren in het Parijs van de Belle Epoque. Hij bewonderde hun kosmopolitische smaak en gedrevenheid, hun bizarre fantasieën zowel in de schilderkunst voor Moreau en Redon als in de muziek van Wagner. De snobistische Fransen spraken beter Engels dan een doorsnee Londense kruier. Ze reisden graag af naar Londen om te genieten van de Engelse schilderkunst en kwamen per uitnodiging op bezoek bij Sir Laurens Alma Tadema die zijn huis en atelier had omgetoverd tot een luisterrijke tempel van de muzen. Ja het liefst zaten ze zelf met hun veel geplaagde homoseksuele kwellingen aan de tafel der muzen op de Parnassus. Het leven van Oscar Wilde en diens veroordeling bracht menigeen in verlegenheid over de duistere kanten van het leven. Maar Pozzi was rationaal en wetenschappelijk genoeg om zich daarin niet te laten meeslepen. Hij had wel iets beters te doen dan te treuren om verwelkte bloemen en vallende sterren. Maatschappelijk werd er op hem een groot appèl gedaan. Hij hield een privé-kliniek aan huis draaiende en een groot ziekenhuis met een medische staf, waar de broer van Marcel Proust, Robert met weerbarstige snor zijn directe collega was. Barnes doet uitvoerig verslag van de innovatieve technieken die Pozzi opdeed in de medische wereld en op congressen, tot de VS en Latijns-Amerika aan toe. Hij wierp zich op tot leidsman van hygiëne en verdoving. Operaties waar de hechtingen vanzelf oplosten. Pozzi schreef zijn bevinden op in een vuistdik handboek dat een eeuw lang als standaardwerk werd gebruikt, inclusief de naar hem vernoemde Pozzi-tang. Hij innoveerde en droeg zijn kennis over. Ook op delicaat terrein, namelijk het geestelijk welzijn van zijn vrouwelijke patiënten. Terwijl hij aan het opereren was keek hij de vrouw in kwestie niet aan. Voordien en na afloop als ze bijkwam uit de narcose, begeleidde hij haar naar de slaapzaal met bibliotheek. Hij werkte met vrouwelijke vrijwilligers, liet het Broca verbouwen en beschilderen met allegorische fresco’s van bevriende kunstenaars. Pozzi was overal, behalve thuis waar hij een grote collectie van duizend kunstvoorwerpen had die getuigden van zijn goede smaak en artistieke kennis. Hij kocht graag bij de vader van zijn minnares Emma die kunsthandelaar was. Pozzi verveelde zich nooit en dat moet Barnes buitengewoon veel plezier hebben verschaft.
Is het boek De man in de rode Mantel, ook niet een zelfportret van Julian Barnes? Zoals het portret van Pozzi door Singer Sargent veel weg heeft van de schilder zelf. Ik denk van wel. Net als Oscar Wilde in zijn A portrait of Dorian Gray, probeert hij zijn eigen kennis en kunde over de Belle Epoque onder te brengen in een hybride documentaire roman. Het is een stroom van eindeloze associaties, overpeinzingen en terugblikken op levens en eigenaardigheden. Zoals de roddel dat Montesquiou een schildpad had die belegd was met edelstenen in Japanse stijl. Met bloeiende tak erop zodat hij erg goed uitkwam bij de kleurstelling van een Perzisch tapijt. Neen, die had hij niet, wel een met goud verguldsel gedecoreerd schild, maar dat zag er doods uit. Mooi is het verhaal van de amputatie van het been van Sarah Bernhardt in Bordeaux die daarna nog op tournee wilde in Engeland en Amerika. Natuurlijk opereerde Docteur Dieu zoals ze hem liefkozend noemde, haar als hartsvriend. Want Pozzi bleef altijd bevriend met iedereen, dat was wel de grootste lof die hem kon worden toegezwaaid. Want vijanden had hij ook, vaker mensen die afgunstig waren en zijn trouw en toewijding niet persoonlijk ondervonden, dan onder geliefde vrienden.
Dat werd hem uiteindelijk noodlottig. In de Eerste Wereldoorlog, toen hij luitenant-kolonel werd en veel verantwoordelijkheden had, opereerde hij een ‘gewone’ burger, ene Machu, aan de spataderen van zijn scrotum. De man hoopte te genezen van zijn impotentie en wilde wel eens zien wat wonderdokter Pozzi voor hem kon betekenen. De operatie mocht worden afbetaald in jaarlijkse termijnen. Ieder jaar wenste hij Pozzi een goed nieuw jaar en betaalde een deel van de 500 franc. Totdat het jaar 1918 aanbrak en hij Pozzi in de behandelkamer confronteerde met zijn tekortkomingen. Hij was helemaal niet genezen en leed nog steeds aan impotentie. Uit zijn mouw haalde hij een Browning revolver en schoot Pozzi in koele bloede driemaal in zijn borst en buik. Pozzi bleef bij kennis, instrueerde zijn collega’s, maar het noodlot tartte hem. Door bloedverlies raakte hij buiten westen en overleed. Machu pleegde in de behandelkamer zelfmoord. In zijn jaszakken werden brieven gevonden, waarin hij de Joodse society arts Samuel Pozzi aanklaagde en hem van kwakzalverij en leugens betichtte. En tien franc voor het vervoeren van zijn lijk.
De rokkenjager Pozzi werd vermoord door een boosaardige belastinginspecteur. Na zijn dood noteerde dochter Catharine in haar dagboek: ‘Nu is de zegepralende sprookjesprins in het rijk der legende’. Volgens afspraak liet hij aan Emma zijn hart na. Montesquiou betreurde zijn vriend vanwege zijn onveranderlijke glimlach en het nuttige leven dat hij leidde. ‘De weg van de paradox is de weg naar de waarheid’, schrijft Barnes. Maar Sarah Bernhardt overtroeft hem met haar spitsvondigheid. ‘De legende zegeviert altijd in weerwil van de geschiedenis’. De dood van Pozzi markeert het einde van de Belle Epoque.
Julian Barnes, De man in de rode mantel, uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam, www.atlascontact.nl, ISBN: 9 789025 458294, 24,99 euro
.