Door Theo Haerkens
Van de 13.000 Molukkers die na de Tweede Wereldoorlog in Nederland arriveerden, kwamen er ruim zeventig jaar geleden 3.000 in Drenthe terecht. Reden voor het Drents Museum in Assen om de Molukse gemeenschap in het zonnetje te zetten en stil te staan bij de uiterst kille ontvangst in ons land, een zwarte bladzijde vol tragische ervaringen. Het museum doet dat met de tentoonstelling ‘Menyala’, Maleis voor schitteren, nog te zien tot 1 oktober.
Na het verlies van het voormalig Nederlands-Indië liet de overheid zijn trouwste bondgenoten uit de koloniale tijd, de Molukse KNIL-militairen, lelijk in de steek. De mannen die in de koloniale tijd steeds in de voorhoede liepen, dreigden na de Indonesische onafhankelijkheid door de geschiedenis te worden vermalen. De soldaten die geen zin hadden om zich aan te sluiten bij het Indonesische volksleger - Abri - waar ze een week eerder bij wijze van spreken nog tegen vochten, zagen in 1951 geen andere uitweg dan met hun vrouwen en kinderen naar Nederland te gaan. Velen deden dat in de veronderstelling dat ze na een paar maanden terug zouden kunnen om zich in de kort daarvoor uitgeroepen Republik Maluku Selatan te vestigen.
Zover kwam het niet. Soekarno, de eerste president van Indonesië, ging niet akkoord met het Nederlandse idee van de Verenigde Staten van Indonesië en smeedde de Indonesische eenheidsstaat, zoals we die nog steeds kennen en die uiterst beducht is voor afscheidingsbewegingen.
In het na-oorlogse Nederland wachtte de militairen en hun families een uiterst kille ontvangst. De mannen werden bij aankomst onmiddellijk ontslagen uit de actieve dienst - een niet te onderschatten vernedering - en ondergebracht in barakken die de nazi’s kort daarvoor nog gebruikten als doorgangskamp voor joden. Concentratiekamp Westerbork was er één van en werd woonoord Schattenberg.
In de eenvoudig ingerichte tentoonstelling worden zo’n duizend voorwerpen getoond die voor het leven in de woonoorden van belang waren. Van de altijd ingepakte koffer om snel terug te keren naar de tropen, tot de Puch met hoog stuur waarmee de mannen naar hun werk reden en jongens van de tweede generatie in de jaren zeventig en tachtig probeerden indruk te maken op de meisjes.
De Nederlandse autoriteiten toonden weinig begrip voor de wensen en verwachtingen van de Molukkers die niet of nauwelijks Nederlands spraken. Een kledingleverancier mocht alleen jurken en rokken leveren aan de vrouwen die gewend waren aan sarong en kebaya.
Uiteraard wordt aandacht geschonken aan de spraakmakende treinkapingen en de gijzeling van de school in Bovensmilde, wanhoopsdaden van de zwaar gefrustreerde tweede generatie die deels zijn toevlucht zocht in drugs.
Maar er is ook volop aandacht voor de veerkracht van de allerminst eenvormige gemeenschap en haar toekomst. Zeven jonge Molukkers uit de vierde generatie die hun plaats in de Nederlandse samenleving hebben gevonden, hielpen de tentoonstelling vorm te geven. Zij vertellen in beknopte videoboodschappen wat zij belangrijk vinden: eerherstel voor hun opa’s en oma’s, en begrip en erkenning voor de geschiedenis die zo hard en ongenaakbaar voor hen was.
‘Menyala, de buitengewone geschiedenis van de Molukkers in Drenthe’ is nog tot 1 oktober te zien in het Drents Museum in Assen. Voor meer informatie: http://www.drentsmuseum.nl