Mooiste brieven Vincent van Gogh gebundeld: ‘Wel, mijn werk, daarvoor riskeer ik mijn leven’

Geplaatst in Boeken en getagged met op door .
Brief Vincent van Gogh aan Theo, Etten, midden september 1881, Vincent van Gogh Museum (Vincent van Gogh Stichting)

Brief Vincent van Gogh aan Theo, Etten, midden september 1881, Vincent van Gogh Museum (Vincent van Gogh Stichting)

*De mooiste brieven van Vincent van Gogh zijn recent gebundeld in ‘De kunst van het woord’, een geïllustreerde, handzame uitgave bezorgd door Leo Jansen, Hans Luijten en Nienke Bakker. Kunsthistoricus/publicist Gerda van Ham, vaste gastauteur van Museumkijker, in haar nieuwe bijdrage: ‘Wie voor het lezen de tijd neemt, krijgt als het ware vleugels en ondergaat een intense ervaring.’

(Door Gerda van Ham)

‘Wat de rui is voor de vogels, de tijd waarin zij hun veren verliezen, dat zijn de tegenslag of het ongeluk, de moeilijke tijden voor ons mensen. Je kunt erin blijven, je kunt er ook als herboren uitkomen’.

Brief 155 aan Theo, 22/24 juni 1880, bladzijde 169 e.v.

Vincent van Gogh (1853-1890) is de verpersoonlijking geworden van de eenzame en ploeterende kunstenaar die tijdens zijn leven nauwelijks bijval oogstte. Toch bleef hij tegen beter weten in, doorgaan met zijn missie, het ontwikkelen van zijn kunstenaarschap om een bijdrage te leveren aan de moderne kunst. In dit streven identificeerde hij zich vaak met Christus en diens lijdensweg naar Getsemané.

Van Goghs levensverhaal wordt vaak gereduceerd tot de populaire clichés. Hij was bezeten op het maniakale af, sneed een oorlel af, had weinig succes in de liefde, kreeg ruzie met Gauguin en stierf door een revolverschot. Als kunstenaar liet hij een omvangrijk oeuvre na, honderden kleurrijke schilderijen en tekeningen die nog steeds met een mengeling van bewondering en verbazing worden bekeken. Exorbitante veilingprijzen staan in schril contrast tot zijn nijpende geldzaken en zucht om te leven als een ‘verschoppeling op aarde’. Vincent kon deze armoede relativeren met een Bijbelcitaat uit Korintiërs: ‘Niets hebbende & en toch alles bezittende’, ik heb een rijk leven en ik geloof dat ik een waar kosmopoliet begin te worden’.

Vincent van Gogh was niet alleen een coloristische schilder, maar ook een fervent briefschrijver. Hij liet de wereld één van de meest intrigerende en veelzijdige kunstenaarscorrespondenties na die zijn overgeleverd. De totale correspondentie omvat 819 brieven van en 83 brieven aan Van Gogh. Verreweg de meeste brieven zijn gericht aan zijn jongere broer Theo die hem gedurende de tien jaar van zijn kunstenaarschap financieel en moreel steunde. Deze belangrijke documenten worden vanwege hun kwetsbaarheid en lichtgevoeligheid zelden tentoongesteld en bevinden zich doorgaans in een kluis.

In Vincents correspondentie met zijn broer Theo (en met enkele andere familieleden en vrienden), komen zijn religieuze drijfveren en artistieke ideeën aan het licht. De brieven getuigen in een meeslepende stijl van zijn bewogen korte leven, van zijn hechte band met zijn broer en vertrouweling Theo (‘wij zijn lotgenoten en zielsverwanten’), zijn wens om Evangeliedienaar te worden en van zijn moeizame vorderingen om uit te groeien tot een modern kunstenaar. Hij eindigt een brief vaak met de woorden: ‘Ontvang een fermen handdruk in gedachten en geloof mij, Uw zoo liefhebbende broeder Vincent’.

Het lezen van zijn brieven is een enerverende en intense aangelegenheid. Vincent van Gogh houdt de lezer in zijn greep, en die greep kan beklemmend werken. De lezer is getuige van zijn dromen (oprichten van een kunstenaarskolonie in Arles), wanhoop (opname in de inrichting van St. Rémy) en teleurstellingen (onenigheid met Gauguin), van zijn hartstochten (liefde voor een prostituee) en worstelingen (greep te krijgen op de figuratie), van zijn vriendschappen (familie Roulin en Ginoux in Arles) en misverstanden. Hij maakt de lezer deelgenoot van zijn gevecht tegen zijn depressies en angst om te falen. ‘Ik ben de oorzaak van alles en doe anderen slechts verdriet, een gevaar van mislukking tot schande toe’. Daarnaast klampt hij zich vast aan een laatste strohalm, de allesoverheersende wens om vernieuwende kunst te maken die troost zou brengen. Hij fulmineerde op de dorre academiekunst met de voorgeschreven regels over schoonheid en compositie en stelde er zijn eerste aarzelende briefschetsen en tekeningen tegenover. Voor hem moest de kunst een ziel hebben.

Wie zich verdiept in dit kommervolle leven met een peilloze diepte en leest over Vincents argeloze bedoelingen, praktische wenken en wijze levenslessen, zal deze brieven gaan rekenen tot een uitzonderlijke epistolaire bron. Zo verging het de schrijver W. Fr. Hermans en de vroeg gestorven kunstenaar Egon Schiele. En velen met hen. Annie Romein-Verschoor omschreef hem als een erflater van de Nederlandse beschaving en typeerde Vincent als de ‘meester van de menselijkheid’.

Tegelijkertijd beschrijft Vincent van Gogh een omwenteling in de samenleving, tegen de achtergrond van de opkomende industrialisatie, het ontstaan van een arbeidersklasse naast een agrarische populatie. Hij geef inzicht in de denkbeelden van Protestantse dominees, en op winst beluste kunsthandelaren. Het Nederland van toen met de schilderachtige armoede in Drenthe en Brabant zag hij nog deels door de ogen van Rembrandt, zijn geliefde kunstenaar. Met recht mag zijn uitgebreide correspondentie gerekend worden tot de meest complete in de kunstgeschiedenis. Vincent was een begenadigd en consciënties briefschrijver die een literaire en verfijnde geest had.

Dit talent om zijn diepste zielenroerselen op papier te zetten en te verweven met de mooiste natuurbeschrijvingen (hij zag elke ooievaar, hoorde het gezang van elke leeuwerik) en messcherpe analyses uit de kunstwereld is een extra stimulans om door te dringen tot zijn complexe persoonlijkheid. Van Gogh ontwikkelt zich tot literator en neemt de lezer door zijn gedrevenheid op sleeptouw. Hij maakt hem tot een medegezel, een broeder die evenals hij ook opzoek is naar de universele waarden op zijn levenspad.

Niet elke kunstliefhebber raadpleegt dagboeken en briefedities. Meestal wordt de kennis vergaard door secundaire literatuur, waarin auteurs interpreteren en verbanden zoeken. In zijn brieven is Vincent zelf aan het woord. Uit de eerste hand krijgt de lezer zijn visies op het leven. Geleidelijk aan neemt de zelfreflectie toe en relativeert hij zijn eigen niet te benijden positie. Wie voor deze brieven de tijd neemt, krijgt als het ware vleugels en ondergaat een intense ervaring. De brieven van Vincent van Gogh lopen over van toewijding en zelfverloochening. Hij is een bezeten lezer en schakelt moeiteloos over van Thomas à Kempis naar Shakespeare, van dominees-poëzie naar koningsdrama’s, van passages uit de Bijbel naar de naturalistische romans van Zola, Hugo, Daudet en Michelet. Tussen door trakteert hij zijn broer Theo en de lezer op observaties uit de kunsthandel, bestellingen van verf en schilderslinnen, museabezoeken of tentoonstellingen. Bijna fotografisch herinnert hij zich de kunstwerken, beschrijft ze gedetailleerd in compositie en kleur en geeft onomwonden zijn oordeel. Wat overheerst bij het lezen is zijn oorspronkelijke kijk op dingen en zaken die hem na aan het hart liggen, hem verontwaardigen, kwetsen of in een lyrische stemming brengen. En na de euforie is er altijd de melancholie en de beangstigende wanhoop of hij zelf wel in staat is zijn hooggestemde idealen tot uitdrukking te brengen en te volvoeren.

DSC01175Vincent en zijn broer Theo zijn (evenals de andere zusjes en broers), opgevoed in een liefderijk gezin van een Protestantse dominee in het Brabantse land te midden van Roomse boeren. Uit de vroege correspondentie rijst een idyllisch beeld op van het hechte gezin, de gezamenlijke schriftlezing (o.a. de reizen van Paulus), het aanhoren van ‘Pa’s preek op zondag’ en de huisbezoeken bij nooddruftige boeren en stervenden. Zijn vader heiligt iedere morgen de dag met de woorden: ‘Bewaar ons voor alle kwaad, vooral voor het kwaad der zonde’. Vincent voelt zich als oudste zoon, na een doodgeboren broertje met dezelfde namen, belast met de herderlijke taak om ook in de voetsporen van zijn vader te treden en ‘Zaaier des Woords’ te worden.

Weinigen zullen zich realiseren dat de kiem van zijn kunstenaarschap wordt gelegd in zijn streven om evangelist of zendeling te worden. Veel kunsthistorici zijn geneigd om deze periode van religieus fanatisme over te slaan, of af te doen als een jeugdzonde. Toch schuilt er in deze wens om ooit ‘Evangeliedienaar’ te worden en zelfs theologie te gaan studeren een doorzettingsvermogen die grenst aan het ongelofelijke. Die ongekende wilskracht mobiliseert hij later als laatste strohalm om zich maatschappelijk (in de ogen van zijn familie) te revancheren en uit te groeien tot een waarachtig kunstenaar met een kloppend hart en een gevoelige ziel

‘Het onophoudelijke speuren naar het wezenlijke teken achter elk ding’, met deze werkwijze typeerde kunstcriticus Albert Aurier, Vincent van Gogh in zijn kunstenaarschap in zijn laatste levensjaar (1889). Aurier schreef de eerste gunstige kritiek in het gezaghebbende Mercure de France. Vincent was hem dankbaar voor dit epistel (alhoewel hij het te bombastisch vond) en beloonde hem met een schilderij.

Het is een kernachtige samenvatting van een nobel streven om niet alleen de mooie façade te bewonderen, maar ook het bouwwerk te doorgronden en de zwaartekracht te beproeven.

Vincent van Gogh was diepgelovig opgevoed en doordesemd geraakt van de kern van de Bijbel: een zoektocht naar eenvoud en waarachtigheid. In zijn wens om in de voetsporen van zijn vader te treden, schuilt een diep verlangen om troost te brengen in het hart van eenvoudige mensen. ‘Gij zijt Liefde, zonder Uw voortdurenden zegen lukt ons niets’. Van Gogh vat al vroeg een grote interesse op voor het schilderij van de Engelse schilder Boughton: Pelgrims op weg naar Canterbury. Hij beschrijft het werk uitvoerig aan Theo en lardeert het met onnoemlijk veel religieuze teksten en bijbelcitaten. Hij zal er zijn levensmotto aan ontlenen: ‘droevig zijn, maar altijd blijde’. Een cryptisch motto dat hij in een brief aan Theo als volgt omschrijft: ‘Wij hebben troost, zegen en leiding noodig van hooger magt, en die zal ieder die eenigen ernst en verlangen naar licht voor zijne ziel heeft ook wel erkennen en ondervinden. Droefheid naar God werkt als een zuurdes(s)em in het deeg’. In deze religieuze periode van bijbelstudie uit hij de wens om hulpprediker of zendeling te worden, ‘onder zeelui, en vreemdelingen en om zieken te bezoeken’. Hij krijgt in de Engelse kustplaats Ramsgate de kans om zijn missie te beproeven op een kostschool voor jongens. Hij leest ze veelvuldig voor uit de Bijbel, zingt psalmen en gaat voor in gebed. In de schaarse avonduren probeert hij onderwerpen uit die ooit een preek kunnen opleveren. Over het mosterdzaadje schrijft hij 27 kantjes vol. ‘Als de klimop tegen de muren, zoo moet de pen tegen het papier op’. Zijn zelfkastijding kent geen grenzen

Als Vincent, na een afmattende periode van zelfstudie in Amsterdam bij een Joodse huisleraar Mendes da Costa, besluit om geen theologie te gaan studeren, maar een betrekking te zoeken als evangelist, komt hij terecht in de Belgische mijnstreek de Borinage. Deze episode is even aangrijpend als teleurstellend en zal hem voorgoed vervreemden van zijn familie. ‘Een bevolking van mijnwerkers, die in de duisternis, in het hart der aarde werken in de zwarte kolenmijnen’. Zijn brieven uit deze periode zijn ontroerend en worden afgewisseld met schilderachtige beschrijvingen. ‘Alles spreekt als het ware en is vol karakter’. Er ligt sneeuw, en de kleine steengroeven met hun holle wegen en diepgegroefde karrensporen steken schril af tegen de zwoegende vrouwen en mannen die zwichten onder de zakken kolen. Vincent daalt af in de gevaarlijkste mijnschacht, en praktiseert de Bijbelse zelfverloochening en naastenliefde dermate fanatiek, dat hij zijn kleding weggeeft na een mijnbrand en zieken maandenlang persoonlijk verpleegd in zijn schamele woning. Om wat op adem te komen begint hij enkele potloodschetsen te maken. ‘Zit dikwijls tot laat in den nacht te teekenen om wat souvenirs vast te houden en gedachten te versterken die het zien van de dingen onwillekeurig opwekken’. Deze onbeholpen schetsjes van mijnwerkers zijn de eerste schreden op zijn pad om kunstenaar te worden. Zijn familie maakt zich ongerust, uit de annotaties bij brief 155 valt af te leiden dat dominee Van Gogh heeft overwogen om zijn oudste zoon op te laten nemen in de psychiatrische kliniek in Geel (België).

In brief 155 schrijft Vincent een hartverscheurend pleidooi voor zijn eigen uitzichtloze situatie. Hij heeft een jaar lang geen enkel contact met zijn familie onderhouden en noemt deze periode later een ‘vadersvloek’. Hij voelt zich een verdacht en excentriek personage, hij verwaarloost zijn uiterlijk, heeft al vijf jaar geen vaste woonplaats en verdient geen rode cent. Op een aangrijpende wijze legt hij in de Franse taal aan Theo uit, wat hem beroert. Hij heeft zich overgegeven aan de actieve melancholie en een serieuze studie gemaakt van de Bijbel, Michelet, Shakespeare, Hugo en Dickens. Shakespeare schrijft hij:‘wie is zo mysterieus als hij, zijn woord en zijn aanpak zijn zeker gelijkwaardig aan een penseel dat trilt van opwinding en vervoering. Maar je moet leren lezen, zoals je moet leren zien en leren leven’.

In een opwelling verzucht hij: ‘waarvoor zou ik kunnen dienen, in zekere zin nuttig zijn’.

Hij legt uit dat al die naastenliefde en kennis van buiten niet zichtbaar is op zijn gelaat. En hij kapittelt zijn familieleden die denken dat hij in volstrekte lethargie zijn uren doorbrengt. Dat is geenszins het geval, maar wie ziet nu aan de buitenkant wat er zich in de ziel afspeelt?

‘Iemand heeft een groot vuur in zijn ziel en niemand komt er zich ooit aan warmen, en de voorbijgangers zien alleen maar een beetje rook boven de schoorsteen komen en dan lopen ze door’.  En hij vervolgt: ‘als ik niet studeer, als ik niet meer zoek, dan ben ik verloren, wee mij. Zo zie ik het, doorgaan, doorgaan, dat moet er gebeuren. Je moet weten dat het met evangelisten net zo is als met kunstenaars’.

Vincent neemt een eigenzinnig besluit. Hij wordt kunstenaar en treedt in de voetsporen van zijn bewonderde voorbeelden als Rembrandt (‘een magiër die in wezen een profeet is’), Delacroix, Millet, Mauve en Maris. In tien jaar tijd zal hij een indrukwekkend oeuvre schilderen en tekenen. Hij doet er nauwkeurig verslag van in zijn brieven en voorziet sommige brieven van schetsen. ‘Zo denk ik eveneens dat alles wat echt goed en mooi is, de innerlijke, morele, geestelijke en verheven schoonheid in de mensen en in hun werken, dat dat van God komt’. Hij zal het instituut kerk de rug toekeren, zich ontwikkelen tot een pantheïstisch schilder die in de natuur zijn motieven vindt (zaaier, maaier, korenschoof, zon, sterren, cipressen). In zijn beroemde schilderij Stilleven met Bijbel, schildert hij het boekje

La Joie de vivre van Zola. De walmende pit van de kaars symboliseert evenals de Bijbel zijn zojuist gestorven vader. Hij neemt afscheid van zijn religieuze missie en de denkbeelden in zijn familie en concentreert zich volledig op de kunst. Onderwijl laat hij zich beïnvloeden door de Franse naturalistische schrijvers die hun onderwerpen kiezen aan de rafelrand van de samenleving. Vincent zal een hoge tol betalen voor zijn keuze voor de kunst. ‘Wel, mijn werk, daarvoor riskeer ik mijn leven, en het heeft me de helft van mijn verstand gekost’.

Tijdens zijn vriendschap met de Franse schilder Emile Bernard (vanaf 1886) probeert hij de jonge Bernard als een soort mentor tot het lezen van de Bijbel aan te sporen. Hij memoreert de pelgrimsreis en schrijft: ‘Welnu, deze Christus is meer kunstenaar dan de kunstenaars zelf. Hij werkt met levende geest en levend vlees, hij maakt (boetseert) mensen in plaats van beelden’. Het zijn veelzeggende gedachten. Ook beschrijft hij aan Bernard zijn liefde voor het woord. ‘Er zijn zoveel mensen, vooral onder onze vrienden, die denken dat woorden niets voorstellen. Integendeel, nietwaar, het is even interessant en even moeilijk om iets goed te zeggen, als om iets te schilderen’, (Vincent van Gogh aan Emile Bernard, 19 april 1888).

Toen moest hij de bekende christelijke thema’s als de Opwekking van Lazarus en de Piëta, nog schilderen, evenals de kerk in Auvers-sur-Oise, dat karakteristieke gebouw in die hallucinerende kleur kobaltblauw, een paar dagen voor zijn zelfverkozen dood onder een dreigende onweerslucht in de korenvelden. Volgens de autoriteiten mocht zijn uitvaart niet plaats hebben in deze dorpskerk, zelfmoord was heidens, een zonde. Iets waar zijn vader hem zo vaak voor had gewaarschuwd. Zelf zag hij de dood als een verlossing. Zijn missie was voltooid, het zaad kon ontkiemen en tot wasdom komen. Want nu was het wel in vruchtbare aarde gevallen.

De Kunst van het woord, samengesteld en ingeleid door Leo Jansen, Hans Luijten en Nienke Bakker. 1032 pagina’s, 110 briefschetsen. ISBN 978 90 488 2096, prijs 35 euro. www.uitgeverijcarrera.nl

Eerder verschenen:

Jansen, Luijten en Bakker (red.) Vincent van Gogh – De brieven. De volledige geïllustreerde en geannoteerde uitgave, Van Gogh Museum/het Huygens Instituut-KNAW/Mercatorfonds. Internationale co-edities in het Engels en Frans, 6 delen in cassette, 2180 pagina’s met circa 4300 illustraties. ISBN: 978 90 8964 102 1. Zie: www.aup.nl/vangogh.

Naast de boekeditie is er een webversie van de brieven. Deze wetenschappelijk, Engelstalige website bevat alle bekende brieven aan en van Van Gogh in de originele versie. Ook zijn de facsimile’s van de brieven toegevoegd. Zie: www.vangoghletters.org.

Brief Vincent van Gogh aan zijn broer Theo, Etten, midden september 1881, Van Gogh Museum (Vincent van Gogh Stichting)

Brief Vincent van Gogh aan zijn broer Theo, Etten, midden september 1881, Van Gogh Museum (Vincent van Gogh Stichting)

 

 

 

 

 

 

 

Reageren