* Op verstilde hoogvlaktes en open plekken in het weelderige tropische groen van Centraal-Sulawesi bewaren reusachtige beelden met primitieve menselijke contouren (megalieten) en - soms - schaars versierde vaten (kalamba) sinds mensenheugenis hun mysterieuze herkomst. Wie ze daar - tussen naar schatting 3000 v. Chr en 1300 na Chr - hebben neergezet is niet bekend. Voorouders van de huidige bevolking kunnen dat in elk geval niet zijn geweest: de gebruikte steensoorten komen voor het grootste deel niet voor in de omringende heuvels en moeten van ver zijn aangesleept.
Waren de beelden misschien monumenten voor de voorouders? En waren de enorme vaten – met een hoogte en diameter van soms wel twee meter – wellicht bestemd om stoffelijke resten, urnen en andere voorwerpen in op te bergen? Vergelijkbaar met de enorme beelden op Paaseiland gissen archeologen er nog steeds naar.
Albert C.Kruyt (1869-1949), zendeling-leraar in Centraal-Sulawesi, was de eerste buitenlander die de megalieten en kalamba in de valleien van Bada, Besoa en Napu op het toen nog Celebes genoemde eiland bestudeerde.
Onder de kop ‘Nadere gegevens betreffende de oudheden aangetroffen in het Landschap Besoa (Midden-Celebes) schreef hij in 1908 een artikel waarin hij vaststelde dat ‘de inlanders zelven, tegenwoordige bewoners van het land, niet den minsten eerbied voor deze overblijfselen uit de oudheid hebben: op de randen van de steenen potten slijpen zij hunne hakmessen’: ‘Men baadt of wascht zich ook met regenwater, dat zich in de potten heeft verzameld, in de vage hoop, dat er eenige kracht voor den bader van zou mogen uitgaan. Aan de beelden worden geenerlei offers gebracht. Soms wiedt een jager het onkruid om het beeld in Napoe, in de hoop daardoor voordeel te zullen hebben op de jacht: maar overigens is men voor deze steenen voorwerpen onverschillig.’
Voor het werk van een zendeling allicht handig, maar ere wie ere toekomt: Kruyt was ook een gepassioneerd ethnograaf, die de cultuur van Sulawesi met respect tegemoet trad.