* Dit verhaal is ook verschenen in het magazine van het Joods Historisch Museum, de expositie 'Haagse meesters van de romantiek. De Gebroeders Verveer herondekt' in het JHM duurt tot en met 1 november.
* Salomon, Maurits en Elchanon Verveer waren de eerste joodse kunstenaars van ons land met zoveel succes dat ook het Koninklijk Huis tot hun klantenkring hoorde. Sinds de burgerlijke gelijkstelling door de Nationale Vergadering in 1796 en de opheffing van de - joden werende - gilden in 1818, was de maatschappelijke acceptatie van joden op gang gekomen. Koninklijk gelauwerd werden de broers begraven op de joodse begraafplaats aan de Oude Scheveningseweg in Den Haag. Geïntegreerd en toch vasthoudend aan joodse tradities, vertegenwoordigen de Verveers een typisch Nederlands fenomeen in het Europa van de negentiende eeuw.
Achtergrond
Salomon (1813-1876), Maurits (1817-1903) en Elchanon (1826-1900) Verveer waren zonen van Leonardus (1785-1860) en Carolina Elkan (1788-1849), telgen uit asjkenazisch-joodse families in Den Haag. Leonardus had een goedlopende manufacturenzaak aan de Lange Gracht in de toenmalige joodse buurt. Het echtpaar kreeg ook vier dochters.
Het ging Leonardus zo voor de wind dat hij voor een woning buiten de door armoede getekende buurt kon kiezen, wat tevens een stap naar integratie in de niet-joodse samenleving betekende.
Buurman aan de Dunne Bierkade was de schilder Bartholomeus Johannes van Hove (1790-1880). Het is niet onwaarschijnlijk dat Van Hove de broers inspireerde om kunstenaar te worden. Dat hun vader niet dwars ging liggen mag bijzonder heten: dat beroep was geen traditie in joodse kringen.
Salomon
Salomon verwierf als kunstenaar de beste reputatie. Hij ging al op 12-jarige leeftijd naar de tekenacademie en werd na vier jaar aangenomen als medewerker bij Van Hove, prominent schilder van stadsgezichten en toneeldecoraties. In zijn atelier kreeg hij een gedegen opleiding in de academisch-classicistische schilderstijl.
Aansluitend deelde Salomon enige tijd zijn atelier op het Binnenhof met de jong gestorven Wijnand Nuijen (1813-1839), een zeer begaafde kunstenaar. Nuijen, wiens werk veel romantische elementen heeft, had grote invloed op de ontwikkeling van Salomons stijl.
Vanaf zijn debuut in 1832 op de Tentoonstelling van Levende Meesters in Amsterdam ging zijn carrière in sneltreinvaart, vanaf de jaren veertig ook in het buitenland. Al gauw vonden zijn gefantaseerde stadsgezichten met aan de werkelijkheid ontleende beeldmotieven – zogenoemde capriccio’s - hun weg naar een gretig koperspubliek. Eerbewijzen voor inzendingen naar exposities of prijsvragen vielen hem ten deel, de Nederlandse Staat kocht in 1839 voor 600 gulden zijn ‘Stadsgezicht, geïnspireerd op de Kolksluis in Amsterdam’.
Ook waardering van het hof bleef niet uit: Willem II kocht in 1845 ‘Vissersdorp’, in 1851 koos Willem III een ander Schevenings werk en onder Salomons andere deftige kopers was de Belgische prins Filips.
Jodenbuurten
Omstreeks 1851 begon Salomon als eerste van zijn generatie met schilderen van de Amsterdamse en Haagse jodenbuurten. Net als veel van zijn andere stadsgezichten werden dat romantische taferelen die ver van de realiteit af stonden: de bittere armoede waar veel joden toen in leefden, is er niet op te zien. In 1902 waren in zijn ‘eigen’ Den Haag nog 1040 joden aangewezen op de steun, bijna een vijfde deel van de Hoogduitse gemeenschap. Hij verdiende goed met deze schilderachtige 'joodse' taferelen en werd spoedig nagevolgd door joodse schilders als David Bles, Maurits Leon en Jozef Israëls en niet-joodse als Johannes Bosboom, Hein Burgers en Jan Voerman.
Salomon was in 1847 een van de oprichters van het schilderkunstig genootschap Pulchri, en van 1866 tot 1869 was hij er president. Zijn gevoel voor humor maakte hem bijzonder geliefd, hij was een echte sfeermaker en nam regelmatig het initiatief voor feesten en partijen. Zo bedacht hij de groepsfoto van Pulchri-leden – door zijn broer Maurits - om hun befaamde collega Andreas Schelfhout te eren voor zijn tachtigste verjaardag.
Onder zijn vele activiteiten was ook zijn inzet voor de Vereeniging tot het oprigten van een Museum voor Moderne Kunst, de voorloper van het Gemeentemuseum, en zijn lidmaatschap van Haagse koren.
Intussen bleef Salomon de joodse gemeenschap trouw: hij bleef betalend lid van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap en droeg ook bij aan het Schoolfonds van de Maatschappij tot Nut der Israëlieten.
Ook in familieverband hielden de Verveers de joodse gebruiken in ere: zo blijkt uit de advertentie van 9 juli 1860 in het Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage, geplaatst na het overlijden van hun vader, dat ze traditionele joodse rouwperiode (sjivve) van zeven dagen in acht namen. Het fotografisch atelier van Maurits bleef tot 16 juli gesloten.
Nadat Salomon - inmiddels koninklijk gelauwerd - zelf op 5 januari 1876 overleed, werd er geld voor een grafmonument geworven onder zijn 'Kunstbroeders, Vrienden en Vereerders'. Dat ook koning Willem III een bijdrage van 75 gulden doneerde, sprak voor 'tout Den Haag' vanzelf.
Maurits
Maurits, als kunstenaar het minst getalenteerd, sloeg beroepshalve een andere weg in. Hij hoorde tussen 1857 en 1891 bij de bekendste portretfotografen van Den Haag. Al begin 1861 adverteerde hij met ruim 100 carte-de-visite portretten van bekende tijdgenoten. Willem III verleende hem in september 1861 toestemming zijn wapen te voeren en vanaf 1863 noemde hij zich ‘Photographe van Z.M. den Koning’.
Net als Salomon koninklijk gelauwerd - hij werd ridder in de Orde van de Eikenkroon - heeft Maurits nog tot zeker 1880 de gunst van het hof genoten. Het dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage berichtte op 19 oktober van dat jaar over zijn mooiste Oranje-trofee: op 18 oktober was hem de eer toegekomen ‘het eerste photograpisch portret van Prinses Wilhelmina der Nederlanden ten Paleize te vervaardigen’.
Toen Maurits in 1890 zijn terugkeer naar de schilderkunst aankondigde had hij ruim 80.000 negatieven in huis van foto’s van onder anderen Truitje Bosboom-Toussaint, Jacob van Lennep, J.A. Alberdingk Thijm, Cornelis Springer en Hans Christian Andersen. Als schilder van strandgezichten zou hij in zijn laatste jaren nog bescheiden successen halen.
Elchanon
Elchanon werd intussen geliefd met zijn schilderijen van het vissersleven, idyllische taferelen die net als die van Salomon verre van realistisch waren. Hij wordt vooral gezien als een verdienstelijke overgangsfiguur tussen de romantiek en de impressionistisch georiënteerde Haagse School.
Tijdgenoten beschouwden ‘Invaliden der Zee’ uit 1869 als zijn hoofdwerk, het werd prompt aangekocht door het Haagse Museum voor Moderne Kunst. Prinses Marianne van Oranje viel in 1861 voor 'De Kindervriend', die ze voor 450 gulden de hare mocht noemen, de koning benoemde hem tot ridder in de Orde van de Eikenkroon.
Uitzonderlijke kwaliteiten had hij vooral als karikaturist: de tientallen rake karikaturen die hij vanaf begin 1890 tot omstreeks 1897 van befaamde Pulchri-leden als Hendrik Willem Mesdag, Jozef Israëls, Willem Roelofs, Paul Gabriël en de gebroeders Maris maakte, werden door zijn tijdgenoten zeer grappig gevonden.
Integratie
Joodse thema’s speelden in de Nederlandse kunst van de negentiende eeuw geen grote, maar wel opvallende rol, constateren conservator Sara Tas en oud-conservator Edward van Voolen in hun inleiding voor de catalogus. Afgezien van de geromantiseerde jodenbuurten van Salomon – er zijn er zo’n 17 overgeleverd – hebben de Verveers daar echter geen bijdrage van betekenis aan geleverd.
Wat maakt hun werk dan toch interessant voor de joodse cultuurgeschiedenis van ons land? Daarvoor trekken Tas en Van Voolen een vergelijking met het buitenland. Ze wijzen erop dat joodse kunstenaars ook elders in Europa voor de uitdaging stonden een balans te vinden tussen erkenning door de buitenwereld en behoud van hun joodse identiteit. Nederland kende echter niet, zoals Frankrijk , Duitsland en landen in Oost-Europa, een noemenswaardige joodse middenklasse en heftige uitingen van antisemitisme. De kunst van de Verveers kon daarom ongestoord typisch Nederlands zijn en verschilde niet wezenlijk van die van niet-joodse collega’s. Gediscrimineerd werden ze niet en in de pers werd bijna nooit aan hun joods-zijn gerefereerd.
Hun carrières is zijn sterke voorbeelden van de hoge mate van integratie van joden in de Nederlandse samenleving van de negentiende eeuw.
Keerzijde
Had de integratie van de Verveers wellicht ook een keerzijde? De broers en hun vier zusters bleven allemaal ongehuwd en kinderloos. In een tijd waarin gemengde huwelijken toch al zeer ongebruikelijk waren, was het zeker voor geïntegreerde joden heel lastig om een partner te vinden. Hebben ze daar misschien onder geleden? Salomon antwoordde in 1862 met een kwinkslag op een vraag van C. Vosmaer over zijn huwelijkse staat, een onderwerp in zijn boek ‘Onze hedendaagse schilders’. Hij schreef‘ terug: ‘De ondergetekende is ongetrouwd, nooit getrouwd geweest, en hoopt ook nooit te trouwen.’ Meer is ons niet overgeleverd.
Begeleidende publicatie: De gebroeders Verveer. Met bijdragen van Christiaan Lucht, Sara Tas & Edward van Voolen, Hans Rooseboom & Steven Wachlin. Walburg Pers, 2015, 19.95 euro