Door Antje von Graevenitz
*Alles begint in de video-kunst met maar één naam: de Koreaan Nam June Paik (1932-2006). Terecht geldt hij als de vader van deze kunst-categorie. Het was Dorine Mignot, curator van het Stedelijk Museum in Amsterdam, die sinds 1974 als vurig pleitbezorger voor video-kunst optrad. Met Paik stuurde ze ook het museum de toekomst in: in 1979 opende daar zijn solo-tentoonstelling (muziek, fluxus, video) als huwelijk tussen beeldende kunst en techniek. Dat gebeurde in 1984 opnieuw met Mignots tentoonstelling ‘The Luminous Image‘ in het Stedelijk. En in 1987 weer met Paik in de over heel Amsterdam verspreide tentoonstelling ‘Century 1987, kunst van nu ontmoet Amsterdams verleden‘, deze keer gemaakt door Sjarel Ex en Els Hoek. Onvergetelijk was toen Paiks bijdrage in het verlaten postkantoor achter het paleis op de Dam, waar hij rondom de vide vanaf de galerij banden van audio-cassettes naar beneden liet dwarrelen. Te beluisteren was er toen helemaal niets, behalve misschien nu en dan geritsel van de banden door wat tocht in de grote ruimte. Ze leken te leven, maar hun informatie bleek onhoorbaar, doods. Deze paradox was toen een zeldzaam grootse ervaring. In de jaren ’70 was deze techniek en vogue, maar haar einde naderde eind jaren ’80. Of Paik het had aangevoeld?
Hij is niet alleen de vader van de video-kunst, maar ook filosoof. Hij studeerde filosofie in München, Freiburg en Keulen voordat hij rond 1960 met zijn kunst vooral in Duitsland naar voren trad. Zijn teksten, oorspronkelijk in gebrekkig Engels en Duits, maken de filosofische kant duidelijk. Vorig jaar werden ze in een lijvige bundel door het MIT in Boston uitgegeven.
Hoe heeft de grote rondreizende tentoonstelling van Paik, die in the Tate Modern in Londen is begonnen en eerst in het gesloten Stedelijk Museum heeft moeten sluimeren, deze tweeledigheid van werk in techniek en filosofie naar voren gebracht? Is het werk achterhaald of nog in al zijn frisheid te beleven?
De omvangrijke tentoonstelling – vanaf 1 juni t/m 28 augustus eindelijk te bezoeken - start met zijn misschien meest indringende werk uit 1974: de ‘TV-Buddha’, uit de collectie van het Stedelijk. Dat heeft de bekendheid van Paik in ons land bijzonder bevorderd. Je benadert het bronzen beeld van achteren en kijkt zogenaamd over zijn schouder met hem mee naar zijn portret op een kleine monitor. Er zijn duizenden Boeddha-beelden, hoewel de gedachte in het Zen-Boeddhisme bestaat dat de mens Boeddha nooit gade kan slaan zodra deze zich in een spiegel wil bekijken. Dus wordt bijvoorbeeld de spiegel in Japanse Zen-tempels steeds zo gedraaid dat er geen enkele reflectie van zijn gelaat naar een menselijk oog toe mogelijk kan worden. Toch zou het gespiegelde portret er kunnen wezen; er kan zijn, wat er niet is te zien. Maar Paik - die ook in Japan gewoond en gewerkt heeft - toont dat het bronzen beeld zelf maar een beeld is en niet Boeddha zelf. En dat hij zogenaamd versteend naar TV ’blikt’, terwijl zijn afbeelding op het scherm constant opnieuw moet worden gemaakt door middel van camera- opnames. De één lijkt dood, de ander in leven: Boeddha herleeft in zijn portret. Zonder meer is de Zen-gedachte geconcentreerd op de flux van het leven: alles vloeit, beweegt, veranderd, verdwijnt. Paik voelt zich geen Zen-volgeling, maar zei door het Boeddhisme even geinspireerd te kunnen worden als door de muziek van J.S. Bach. De ‘TV-Buddha‘ maakt een overtuigende opening van de expositie. Met dit werk is de toon gezet. Bevreemdend is dan wel dat het er in The Tate Modern nog niet bij was, maar samen met twee andere werken van Paik in Amsterdam eerst nog – ook overtuigend – moest worden toegevoegd.
De tentoonstellingszalen dekken enigszins de hoofdstukken in Paiks werk af: zo neemt zijn ‘TV-Garden‘ uit 1974 de hele tweede ruimte in: tussen een weidse plantage van lage planten, die tegen donker kunnen, staan gespreid kleine en iets grotere monitoren, die een chaotische muziek-mix van pop, rock’n roll of The Andrew Sisters mengen met allerlei interviews. Het entertainment van beelden, hun gelijktijdigheid van evenementen, hun onvangbaarheid voor je hersenen als chaos is een totaal andere boodschap dan die van verstilling van een Boeddha face to face met zichzelf. Ook hier is Paik te herkennen als filosoof: In 1957 studeerde hij in Freiburg aan de universiteit bij Martin Heidegger, die toen in een feestelijke toespraak over identiteit in de Stadthalle het ‘Zijn‘ gelijk stelde aan de natuur plus de techniek samen. Dit maakte een blijvende indruk op de jonge Paik. Het gebeurde in een periode in de jaren vijftig waarin men de techniek enerzijds verguisde als zogenaamde beheerser van de mens en anderzijds bejubelde als mogelijkheid om door mensen bestuurd in de wereldruimte te vliegen. ‘TV-Garden‘ is als uitbeelding van natuur plus techniek = het Zijn te begrijpen.
Of Heidegger humoristische kanten heeft gehad is niet bekend, maar Paik had die zeker: in de volgende ruimte staat een’familie’ aan robots (bijvoorbeeld 'tante' en’oom’), ontstaan door op elkaar gestapelde ouderwetse monitoren van allerlei maten. Hun innerlijk ‘leven’ is mede te beleven door bonte video-beelden van abstract gevormde harten, ogen, een vagina etc.; niets ervan kan de geest van de kijker onthouden, alles wentelt maar door. Alleen de Aziatische gezichten zijn met streepjes op een scherm aangeduid. Daarnaast staat het staketsel van een robot, die allerlei handelingen kan uitvoeren, zelfs urineren of bonen poepen (in het museum doet hij het niet). De techniek leeft. Helaas wordt er de film niet bij getoond hoe een soortgelijke robot, de K-456, in 1982 op de Madison Avenue van New York ‘liep‘ en daar vanzelfsprekend overreden werd. Dit om aan te tonen dat de technische mens ook kan sterven en techniek ook in een catastrofe kan eindigen.
Over sterven gesproken: de volgende ruimtes zijn eerbetonen aan kunstenaars die Paik hebben geïnsprieerd of met wie hij samenwerkte: de celliste Charlotte Moorman, de vader van de Fluxus-beweging George Maciunas, Joseph Beuys en daarnaast ook John Cage en Merce Cunningham. Allemaal hielden ze van een cross-over van beeld, klank, woord en handeling. Het herdenken van deze pioniers in Paiks werk gaat gepaard met veel humor – hoe kan het anders. Toch bleef ook hij begaan door de toen schrijnende onderwerpen van de wereldpolitiek. In een video-werk combineerde hij bijvoorbeeld beelden uit de Tweede Wereldoorlog met het cellospel van Moorman in een baai als locatie voor een verschrikkelijk verleden. Of hij toont in een video-sculptuur de toespraak van Nixon waarin hij na het Watergate-schandaal zijn aftreden bekend maakte (schuld hadden natuurlijk anderen, vond hij). Paik laat hem twee keer op monitoren naast elkaar praten, maar manipuleerde de tweede keer Nixons gelaat door een magnetisch cirkel als op een sterk vervormend lachspiegel.
Natuurlijk ontbreken ook eerste kleine en grote objecten niet waarmee de experimenteergeest van Paik invoelbaar wordt. Helaas moet de kijker ook veel werk missen. Zoals de serie ‘My Faust‘ (1998-1991), monitoren in neo-gotische altaarstukken, of de grote ‘Brandenburger Tor‘ (1992) met chaotische beelden uit 200 TV-sets, die je oog-tuimelend laten passeren. Dat had de participatie van de kijker in Paiks kunst mogelijk kunnen maken. Maar de erezaal van het Stedelijk Museum is wel in zijn vroegere ere-functie hersteld, nu voor de grootschalige coda van al zijn composities. Hier stralen sinds de eerste presentatie in 1993 op de Biennale van Venetië nog eens de vele projecties van de ‘Sistine Chapel‘ boven je hoofd. Om het goed te begrijpen: Paik wilde niet Michelangelo in het Vaticaan nadoen, maar op zijn manier met technische middelen het beeld van de wereld tonen als door de mens wel te beléven, maar niet geestelijk te bevatten. En je moet constateren: het werk is nog steeds zeer fris en relevant.
Voor meer informatie: http://www.stedelijk.nl
Nam June Paik, the Future is Now. Stedelijk Museum, Amsterdam, verlengd tot 28 augustus, eventueel langer.
(eerst geprogrammeerd voor het Stedelijk Museum in het kader van video-kunst door Beatrix Ruf in dialoog met verantwoordelijken in The Tate Modern, London, dan samengesteld door Sook-Kyung Lee (Tate Modern) en Rudolf Frieling (San Francisco), voor Amsterdam in 2019-2020 georganiseerd door Leontien Coelewij), later reizend naar het Museum of ContemporaryArt (Chicago), The San Francisco Museum of Modern Art en mogelijk nog The National Gallery Singapore.)
De catalogus kost 25 euro.