Door Karin Abdullah Kahn - Feenstra
De tentoonstelling ‘De Zeven Hoofdzonden in Bruegels tijd’ in het Bonnefanten museum in Maastricht loopt bijna ten einde, maar de prachtig geïllustreerde studie bij de tentoonstelling, uitgegeven bij Uitgeverij Waanders te Zwolle, blijft nog overal verkrijgbaar, in het Nederlands en Engels. Auteurs zijn de kunsthistorici-onderzoekers Dorien Tamis, Jip van Reijen, Saskia Cohen-Willner, Wendelien van Welle-Vink en Leen Huet.
Het resultaat mag er zijn. Het onderwerp wordt belicht vanuit de theologie, de antropologie; de ontwikkelingen in de beeldende kunst en de politieke omstandigheden in de getergde 16e eeuw. De tijd van Luther was het decor van schuivende panelen op het gebied van beeldende kunst, kerk en moraal, later daartoe uitgedaagd door het begin van de Tachtigjarige Oorlog en hongersnood in het jaar 1566. Hoe dan ook vonden De Zeven Hoofdzonden gretig aftrek bij het grote publiek.
Niet dat het onderwerp nieuw was, verre van zelfs. De aloude belangstelling voor de strijd tussen goed en kwaad, de eeuwige zoektocht om het goede te doen en het kwade te mijden, dateert al uit de oudheid. De Psychomagia (‘De strijd der zielen’) van de Latijnse dichter Prudentius (348-413) beschrijft al de strijd tussen deugden en zonden. Zeven bloedige en gewelddadige gevechten worden daarin gevoerd, waarbij steeds een personificatie van een deugd de strijd aangaat met een zonde. Voor de zonden loopt het slecht af. Zo slaat Geloof Afgoderij de hersens in, wordt Hebzucht gewurgd en krijgt Tweedracht haar tong met een speer doorstoken. Na deze vreselijke gevechten verhaalt Prudentius hoe er ten slotte een tempel in de ziel wordt gebouwd, waarin Wijsheid (Sapientia) als koningin van alle deugden gaat wonen. Dit wordt allemaal prachtig uiteengezet in de catalogus.
Deze Psychomania wordt beschouwd als het eerste middeleeuwse allegorische werk waarin de klassieke oudheid en het christendom samenkomen. Het christendom heeft ondanks het tweede gebod ‘Gij zult u geen beelden maken’ juist hevig bijgedragen aan het verbeelden van tal van abstracte begrippen en gedachten. Na de middeleeuwen wordt het verbeelden van de Hoofdzonden een haast literair genre dat in de ontwerpen van Pieter Bruegel zijn hoogtepunt bereikt. Het gaat van streng en serieus naar steeds meer bizar en geestig vermaak en wellicht verzet. De strenge vermaningen die nog schuilgaan in de geschilderde panelen van Jheronimus Bosch maken in de loop der tijd meer en meer plaats voor humor en vermaak. Er verschijnen tal van publicaties waarin Bruegel wordt geroemd, ook buiten de Lage Landen.
De in Antwerpen gevestigde Italiaanse koopman Lodovici Guiccardini besteedde in een publicatie in de 16e eeuw aandacht aan de schilderkunst omdat het een belangrijk handelsproduct was en vermeldt hij dat Pieter Bruegel ‘van Breda’ (de Oude, ca 1525-1569) bekendstond als een tweede Jheronimus Bosch. Evenzo verwijst koopman Giorgio Vasari in zijn vermaarde ‘Vitae’ - daarmee bedoelde hij kunstenaarslevens - twee keer naar de maker van de met demonen overladen Zeven Hoofdzonden én naar het laatste oordeel. Één keer zonder Bruegels naam te noemen en één keer wel, maar dan als schilder in één adem met Jheronimus Bosch. Beide keren benadrukt Vasari hoe fantastisch en bizar Bruegels ontwerpen waren. Speciaal de Hoofdzonden noemt hij ‘cosa fantastico e da ridere’: wonderlijk én om te lachen.
Pieter Bruegel de Oude was populair en bekend in zijn eigen tijd. Dat was met name te danken aan zijn grafische werk dat makkelijk kon worden verspreid. Hij vervaardigde dat grafische werk overigens niet zelf maar leverde slechts de schetsen.
Tegenwoordig staat Bruegel vooral bekend om zijn schilderijen zoals Jagers in de sneeuw, de Kruisdraging of de Boerenbruiloft, maar aanvankelijk verwierf hij roem als ontwerper van drukgrafiek: prenten die in een voor die tijd grote oplage verspreid konden worden. Een serie van zeven gravures met op iedere gravure één van de zeven hoofdzonden in de vorm van complexe voorstellingen overladen met verhalen, details en betekenissen, waren een hoogtepunt in deze productie. Bij de publicatie in 1558, vlak vóór het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog, vermeldde de Antwerpse uitgever, Hieronymus Cock (1518-1570), behalve zijn eigen naam ook die van Pieter Bruegel als inventor (Latijn voor ontwerper) en het monogram van Pieter van der Heyden (ca. 1530-1572/76) als graveur op de prenten.
Zowel in de tentoonstelling als in de catalogus staan juist deze boeiende gravures van Pieter van der Heyden centraal. De prachtige gedetailleerde afdrukken van bruiklenen uit het Rijksmuseum Amsterdam nodigen de lezer uit tot het vorsen naar de details en het ontwarren van de betekenissen ervan. Dat is nog een hele kluif voor de moderne kijker. De gedrochten en visionaire wezens op de afdrukken spelen de hoofdrol in de meest vervreemdende gebeurtenissen die voor de moderne beschouwer vooral bizar overkomen. In de catalogus wordt hij dan ook terecht gekenschetst met het vandaag veel gebruikte woord beelddenker. Bruegel deed daarbij bovendien zijn best om de ongebreidelde wereld van het menselijke gedrag en zelfs de psyche te verbeelden.
Zijn de hoofdzonden als zodanig vandaag de dag eigenlijk nog relevant? Wat deze vraag betreft is het jammer dat de minstens zo interessante audiotour bij de tentoonstelling niet een langer leven beschoren is door het eveneens publiceren van de door uiteenlopende specialisten ingesproken teksten. Zo mijmert Ramsey Nasr over de Hoofdzonde Woede. Wat hem betreft zijn de zeven hoofdzonden belangrijk, maar wel toe aan een update. Hij heeft het over de kracht van fictie. Hoe kan het ook anders als acteur, denker, schrijver en dichter. Wat Bruegel volgens Nasr doet is het verbeelden van de meest walgelijke en verschrikkelijke voorstellingen om met de kracht van de verbeelding een katarsis te bereiken door het componeren van een levendig, complex toneel.
Een reiniging dus, want gelukkig heb je het zelf niet meegemaakt, maar een ander, of het was een acteur die het meemaakte, maar gelukkig niet in het echt. Alle figuranten komen er in het echt heelhuids vanaf, maar niet in het verzonnen beeld. Het is daarom meer dan de moeite waard om voor deze waanzinnige afbeeldingen te gaan zitten om de details goed op je in te laten werken. Pieter Bruegel, hoe kreeg je het verzonnen?
Volgens Nasr zijn de hoofdzonden dus aan een update toe. Ze doen er wel degelijk toe, maar met een kleine aanpassing. Toorn ofwel Woede, hem zeer vertrouwd zoals hij zelf zegt, is niet zonder meer slecht. Juist woede, mits goed in goede banen geleid, kan creativiteit voeden. Let wel: Woede hééft sublimering nodig; maar in die sublimering kan een mens zich verontwaardigen over onrecht, over situaties die niet mogen voortduren. Daar is de fictie weer. In die sublimering kun je je machteloosheid over de wrede werkelijkheid een plaats geven. Daar tegenover staat Luiheid/ Onwetendheid/ Gemakzucht. Geen moeite doen om je goed te informeren over de wereld van nu, over de misstanden van nu. Je juist afsluiten voor het lijden van anderen, dat is wat Nasr betreft ‘truly wicked’ en zo gewoon tegelijkertijd. Of neem Machtsmisbruik. Niet de individuele daden ten overstaan van God zijn belangrijk, maar de daden tegenover je medemensen. Dat is de spijker op zijn kop geslagen.
Voor meer informatie:
De Zeven Hoofdzonden in Bruegels tijd. 2024 Waanders Uitgevers b.v., Zwolle;,