Door Karin Abdullah Khan-Feenstra
Bij Walburg Pers is een boeiende studie verschenen over beeldende kunst in de eerste eeuwen van het christendom in Europa tot de 15e eeuw. De titel is lang, maar dekt wel de hele lading: ‘Van catacombe tot Sixtijnse Kapel. Geloof verbeeld in de vroegchristelijke tijd, Middeleeuwen en Renaissance’. De schrijver, dr. Peter van Dael, doceerde kunstgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam en aan de Pontificia Università te Rome en publiceerde onder andere ‘Tot lering en verering. Functies van kunst in de Middeleeuwen en De verbeelding van het Woord. De Middeleeuwen. Een iconografische studie.
Het boek behandelt de historische context waarin de kunstenaar opereerde en welke kennis hij tot zijn beschikking had. Bij Michelangelo weet de huidige beschouwer hoezeer deze zijn klassieken kende, zich laafde aan het neoplatonisme, maar bij de eerste kunstenaars die zich gingen toeleggen op kunst die de christelijke leer tot onderwerp had, heeft de huidige beschouwer weinig idee. Het perspectief van die eerste kunstenaars was een heel andere dan de onze.
Daar wordt het qua verbeelding eigenlijk pas echt interessant. Hoe brengt die kunstenaar van het eerste uur bijvoorbeeld een idee als ‘de vergeving van de zonden’ in beeld? Hoe abstract. Hij had beelden uit de Griekse en Romeinse oudheid tot zijn beschikking als voorbeeld, maar die drukten een hele andere werkelijkheid uit. Een ander perspectief. Dat is waar dit boek over gaat, dat andere perspectief, dat maakt dat je niet weet wat je ziet tenzij je toegang krijgt tot de problemen waarvoor de kunstenaar van destijds zich gesteld wist.
Het is interessant om even te blijven stilstaan bij die kunstenaar uit de eerste eeuwen van het christendom. Die eerste kunstuitingen betreffen vooral grafkunst. Bijbelse concepten moesten worden verbeeld en deze werden ontleend aan de contemporaine sarcofaagkunst. De voorbeelden die voor kunstenaars voorhanden waren waren Romeinse sarcofagen die vervolgens voor bijbelse concepten werden gebruikt. De oude sarcofage werden zo omgevormd tot christelijke sarcofagen. Maar hoe dan? Het boek toont een christelijke sarcofaag uit de Santa Maria Antiqua te Rome eind 3e eeuw, met gebeeldhouwde voorstellingen aan de voorzijde. Links ligt een naakte figuur in de houding van de herder Endymion. Volgens sommige bronnen zou hij de zoon van Zeus zijn en is hij de personificatie van de slaap. Op de sarcofaag lijkt het liggende naakt erg op de in eeuwige slaap gedompelde Endymion die iedere nacht bezocht wordt door de maangodin Selene. Maar het zeemonster links van de liggende persoon hoort daar weer niet bij en wijst erop dat hier niet Endymion is bedoeld, maar Jona, die is gered uit de walvis en nu rust in de schaduw van een ‘wonderboom’ (Jona 4: 6), een verwijzing naar de redding en de rust van de dode. In het midden van het reliëf bevinden zich een vrouw en een man, van wie de gelaatstrekken niet zijn uitgewerkt. Hieraan is te zien dat het om een overleden echtpaar gaat. Een sarcofaag kon men namelijk bestellen als de persoon in kwestie nog leefde. Wanneer de koper gestorven was, konden zijn gelaatstrekken nog worden aangebracht en werd dit vaak achterwege gelaten. De vrouw op de sarcofaag staat in bidhouding: haar armen uitgebreid. De uitgebreide armen vormen een gebedsgebaar. In de antieke kunst is deze zogenaamde orante of biddende figuur de personificatie van de vroomheid.
De kunstenaar moest tijdens die eerste eeuwen de christelijke kunst vanuit het niets zien uit te vinden en er hele abstracte begrippen mee uit te drukken. Vroomheid, vergeving, verlossing. De mooiste schilderingen vind je nog altijd in de catacomben in Rome waar christenen werden begraven. Qua stijl en motieven is het laatantiek, qua inhoud en interpretatie van gebruikte motieven christelijk. Een prachtig voorbeeld zijn de fresco’s waarmee een cubiculum, een grafkamer, in de catacombe van Calixtus is versierd. Op de linkerwand van deze grafkamer zijn de doop van Christus en de lamme met zijn bed op de schouders te zien. De verlamde duidt op de vergeving van de zonden. (Matteus 9: 2.6: Uw zonden zijn u vergeven…Sta op, pak uw bed en ga naar huis) Op de hoofdwand staat een fossor, iemand die alles deed wat met begraven te maken had. Er liggen bovendien zeven mensen aan tafel. Waarschijnlijk een dodenmaal waarin de overledene werd herdacht. Het mooist is wel het plafond. Een stelsel van assen, diagonalen en concentrische cirkels met in het midden een herder met een schaap op de schouders. De schaapdragende herder komt al voor in de Griekse kunst. In de laatantieke kunst zijn herders erg populair. De herder met het schaap op de schouders is de hoofdfiguur van de bucolische idylle, en fungeert als beeld van paradijselijke vrede, in ons geval de vrede die door Christus is gebracht.
Zo kijkt de lezer mee over schouder van Van Dael terwijl hij reist langs historische kunstwerken in Aken, Zürich, Moissac, Dijon, Milaan, Ravenna, Rome, het Vaticaan, Florence en kunstwerken in bekende musea in Londen, Parijs en Amsterdam en Den Haag.
De werken die worden besproken zijn vroegchristelijk, byzantijns, middeleeuws of renaissancistisch: kunst, bepaald door het christendom en vervaardigd vanaf vroegchristelijke oudheid tot de Renaissance.
Het is behalve een reis door Europa ook een reis door de wordingsgeschiedenis van wat nu de Westerse kunstgeschiedenis heet te zijn. Het duurde minimaal tot de 12e eeuw voor de Europese kunst vanuit de laatantieke kunst en de Byzantijnse uitgroeide tot een Europese christelijke kunststijl. Waar in de romaanse stijl de Romeinse en de Byzantijnse kunst nog enigszins voortleefden, en er sprake was van een strengere voorstelling van het goddelijke, daar gaat de gotiek een eigen nieuwe weg die werd gekenmerkt door meer humaniteit en vermenselijking. Dit was zonder meer terug te zien in de beelden. Het worden losse, bijna zelfstandige individuen. De beelden worden menselijker. Het oorspronkelijke klassieke contrapost maakt plaats voor een gotische contrapost.
Gotiek, dat is tenminste de naam die de zelfbewuste kunstenaars uit de Renaissance aan deze eerste Europese ontwikkeling hebben gegeven. Gotiek betekende barbaars, want zo was het in de ogen van kunstenaars uit de Renaissance die zich er graag tegen afzetten omdat zij juist wilden teruggrijpen naar de kunst van de oudheid. Michelangelo was er vol van en hij was de enige niet. Hij was er getuige van dat de Romeinse marmeren beeldengroep getiteld Laocoön en zijn zoons in 1506 werd opgegraven in een wijngaard in Rome. Het beeld was bekend doordat de Romeinse schrijver Plinius hoog opgaf over dit beeld, dat in het paleis van Titus zou hebben gestaan. Het was vervaardigd door Hagesander, Polydorus en Athenodorus van het eiland Rodos. Griekse kunstenaars dus.
Michelangelo was vol zijn van de oudheid, van het menselijk lichaam, en sneed er zelfs lijken voor open, maar alles wat hij tot stand bracht stond wel in de sleutel van zijn religiositeit, waarin hij eveneens probeerde de oudheid te laten doorklinken. Tijdens zijn vorming in Florence kwam hij in contact met de ideeën die leefden in de Platonische Academie, een kring intellectuelen rond de filosoof/theoloog Marsilio Ficino (1433-1499). Een van de gespreksonderwerpen was de platonische filosofie en de band ervan met de christelijke theologie.
En zo raakte de cirkel rond. Het christendom is in zeker opzicht een symbiose aangegaan met de oudheid. Maar de komst van het christendom heeft ook veel van de oudheid afgebroken. Er is ook veel verloren gegaan, maar zo gaat dat nu eenmaal in de kunstgeschiedenis.
Al met al hebben deze ontwikkelingen op hun beurt weer de basis heeft gelegd voor de grote veranderingen die zich daarna voltrokken door de komst van de reformatie. Ook Luther en Calvijn hebben grote consequenties gehad voor de kunstproductie. De kunst die dateert van na de reformatie is voor de huidige beschouwer een stuk makkelijker te begrijpen dan de kunst die daaraan voorafging.
Terug naar de christelijke kunstenaars in de eerste eeuwen van de jaartelling. Wel beschouwd hebben deze kunstenaars een enorme stap gezet. In deze vroegchristelijke periode werd conceptuele kunst -avant la lettre- bij uitstek gemaakt. Zonder te beseffen dát ze dat deden maakten zij kunst zoals wij dat vandaag gewend zijn van de hedendaagse kunst waar conceptuele kunst hét wezen ervan uitmaakt. Het is interessant hierbij stil te staan. Het is deze noodzaak zichzelf opnieuw uit te vinden die deze periode en ook die van de middeleeuwen zo aantrekkelijk maakt voor jonge academiestudenten. Ze herkennen iets in de drijfveren van de oude meesters.
Hoe herkenbaar en eenvoudig de voorstellingen uit de vroegchristelijke tijd en de middeleeuwen voor ons ook mogen lijken, hoe onwetenschappelijk het gelovig perspectief vandaag de dag ons ook toeschijnt, de vroegchristelijke kunstenaar wordt tekortgedaan als niet in ogenschouw wordt genomen dat steeds een goed doordacht idee schuilging achter de herkenbare voorstelling. Een die zelf weer ontleend is aan geschreven teksten uit natuurlijk de bijbel, maar ook de late oudheid. De vroegchristelijke en de middeleeuwse kunstenaar kenden hun klassieken. Het geheugen van de hedendaagse beschouwer daarentegen gaat niet zover terug, en herkent niet de betekenis die moet worden gehecht aan het vroegchristelijke beeld.
Dit boek biedt uitkomst bij het ontcijferen ervan en toont de wordingsgeschiedenis.
Van catacombe tot Sixtijnse Kapel, Peter van Dael, Walburg Pers, 24,99 euro
Voor meer informatie: