* In het Allard Pierson Museum bekijkt een marmeren kop van oppergod Zeus met strenge blik de schermutselingen van goden en stervelingen tijdens de bloedige strijd tussen Grieken en Trojanen om de verovering van Troje. De blinde dichter Homerus – schrijvend in de achtste of zevende eeuw voor Christus – vergaarde eeuwige roem met zijn verslag in de Ilias. Het Amsterdamse museum sluit de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Turkije de komende maanden af met de expositie ‘Troje. Stad, Homerus en Turkije’. Daar blijkt dat het mythische Troje zelfs voor Atatürk, de grondlegger van de Turkse Republiek in de jaren twintig van de vorige eeuw, nog een inspiratiebron voor heldenmoed is geweest.
Nadat de Slag om Gallipoli tegen het – nog net bestaande - Osmaanse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog was uitgelopen op een smadelijke nederlaag voor de Geallieerden voelde Atatürk – op de expositie op een foto tijdens de strijd, medaille op de borst – zich vanzelfsprekend in de traditie van Trojaanse helden als Hector en Aeneas staan. Hij stelde trots vast: ,,Voor mij is Troje de overwinning bij de Slag om Gallipoli.’’ De Wapenstilstand van Mudros tussen de geallieerde mogendheden en het Osmaanse Rijk werd op 30 oktober 1918 afgesloten op - de ironie ontging de tijdgenoten niet – op het slagschip dat de Geallieerden naar de Griekse aanvoerder Agamemnon hadden vernoemd. Atatürk had daarna de handen vrij voor de onafhankelijkheidsstrijd die al gauw zou eindigen in de stichting van de nieuwe republiek Turkije.
Fatih Sultan Mehmet II – op de expositie aanwezig op een portret uit 1480 dat is uitgeleend door het Topkapi Museum in Istanbul - had in 1453 met de verovering van het toenmalige Constantinopel aan de wieg van het Osmaanse Rijk gestaan. De heersende klasse in het Byzantijnse Rijk sprak Grieks en ook Mehmet de Veroveraar – zoals zijn bijnaam luidde – liet blijken nog uitstekend op de hoogte te zijn van de lotgevallen van Troje. Bij een bezoek aan de stad verklaarde hij in 1462 dat hij de verwoesting van Troje door de Grieken had gewroken. De samenstellers van de expositie tekenden ook zijn uitspraak op dat hij ‘de onrechtvaardigheid tegenover ‘ons Aziaten’ had kunnen wreken’.
De gevoeligheden over de bemoeienissen van buitenlanders met het Turkse nationale erfgoed liggen sinds het laatste kwart van de negentiende eeuw nog eens extra gevoelig door opgravingen die te boek staan als de meeste omvangrijke in de geschiedenis van de archeologie.
De zoektocht in Troje begon in 1870 toen de flamboyante Duitse zakenman Heinrich Schliemann (1822-1890) genoeg geld had verdiend om zonder geldzorgen zijn droom te verwezenlijken: hij kon op zoek naar de exacte locatie van het strijdtoneel dat Homerus had beschreven. Aanleiding was het oordeel dat Paris, zoon van de Trojaanse koning Priamus, had uitgesproken over welke van drie godinnen (Hera, Athena of Aphrodite) de mooiste was. Hij koos Aphrodite omdat zij hem de mooiste vrouw op aarde beloofde. Dat bleek Helena, de vrouw van een Griekse koning, wier ontvoering naar Troje uiteraard gewroken moest worden.
Schliemann stuitte aan de noordwestkust van Turkije – nabij de huidige moderne stad Çanakkale – op een archeologische schatkamer van negen lagen diep, met als vroegste laag van bewoning een nederzetting uit 3000 voor Christus. De jongste sporen dateren uit 500 ná Christus. Schliemann ontdekte in 1873 een goudschat die hij – abusievelijk - toeschreef aan Priamus, de legendarische koning van Troje. De meeste wetenschappers menen tegenwoordig dat de zevende laag (te dateren tussen 1250/30 en 1180 voor Christus) het Troje van de Trojaanse Oorlog is, maar dit goud bleek later ouder. Schliemann smokkelde de schat naar Berlijn, de Russen namen het goud op hun beurt mee als oorlogsbuit naar Moskou aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. Daar wordt dit deel van de erfenis van Troje nog steeds bewaakt in het Poesjkin Museum, het zilver is nog wel in Berlijn. Er is overigens ook veel in Turkije zelf achtergebleven.
De expositie in het Allard Pierson Museum bevat alleen replica’s van de gouden schat, maar wel méér dan genoeg andere authentieke voorwerpen, animaties, foto’s en films om Troje tot leven te brengen. Waaronder de imposante marmeren kop van Zeus, uit de tweede eeuw voor Christus. Maar Joost van den Vondel voorzag dat al in 1637, toen hij in zijn Gijsbrecht van Amstel schreef: ‘Troje’s grootsheid herrijst in Amsterdam.’’
De expositie Troje. Stad, Homerus en Turkije’ in het Allard Pierson Museum (Oude Turfmarkt 127, Amsterdam) duurt van 7 december tot en met 5 mei 2013. Voor meer informatie www.allardpiersonmuseum.nl.