Vive l’Impressionisme! in Van Gogh Museum: hoe Nederlandse verzamelaars achter het net visten

Mary Cassatt, Badende vrouw, uit prentenserie The Ten, 1890-1891, Van Gogh Museum

Door Gerda J. van Ham

Het Van Gogh Museum viert 150 jaar Impressionisme met een expositie uit Nederlandse collecties. Vijftien musea en een aantal particuliere verzamelaars stonden schilderijen, beeldhouwwerken en grafiek af. De tekening, ets, litho, aquarel en pastel doen ook mee. Het resultaat is een waaier aan zonnige kleuren en lichtvoetige sensaties, waar de Franse Impressionisten om bekend staan. Minder bekend is dat de Nederlandse musea en Hollandse collectioneurs hun hand te lang op de knip hielden en veel topwerken aan hun neus voorbij zagen gaan.

Dat juist het Van Gogh Museum een hommage brengt aan de Franse Impressionisten, is begrijpelijk. Vincent en zijn broer Theo waren de belangrijkste pleitbezorgers van deze ‘rebellerende’ kunstenaarsstroming. Vincent ergerde zich groen en geel aan de Hollandse schilders van de Haagse en Amsterdamse School, waaronder Mesdag die de Impressionisten keer op keer belachelijk maakten. Daar moesten ze eens grondig mee ophouden, schreef hij in een brief aan Theo. Zijn broer Theo was kunsthandelaar bij Boussod et Valadon in Parijs en voelde zich een roepende in de woestijn. Hij schreef in een brief aan zijn zus Willemien: “Als men ze voor het eerst ziet is men bitter en bitter teleurgesteld: slordig, lelijk, slecht geschilderd, getekend, miserabel”. Het was een kwestie van goed leren kijken, exposities bezoeken en kunstenaars persoonlijk leren kennen. Ook al viel er veel af te dingen op de anatomische correctheid, ongebruikelijke perspectieven en het felle kleurenpalet. Theo nam zijn aanstaande zwager Andries Bonger (ook woonachtig in Parijs) mee naar exposities en kunsthandelaren. Zo belandden beiden op een bescheiden onderkomen van een rechtschapen communard, de verfhandelaar Père Tanguy, op de butte Montmartre. Daar kocht Theo trouw de verf en schilders benodigdheden voor zijn broer Vincent.

Claude Monet, Tulpenvelden vlakbij Den Haag, 1886, NK-collectie, bruikleen Van Gogh Museum

Tanguy had nog opslagruimte over, waar hij kunstwerken stalde van Impressionisten die geen cent verdienden. In zijn etalage toonde hij vroeg werk van Cézanne. Andries Bonger kreeg zo de unieke kans om vijf schilderijen van Cézanne te bemachtigen. Eén verkocht hij later door aan Helene Kröller-Müller. Terug in Nederland ontwikkelde hij zich tot een vermogend verzekeringsbankier. Terwijl Vincent en Theo vroegtijdig overleden, bleef hij hun missie uitvoeren met aankopen. Zijn collectie groeide gestaag, maar zou later uiteenvallen door erfenissen. Zijn zuster Jo Van Gogh-Bonger zou zich op bewonderenswaardige wijze beijveren voor de nalatenschap van Vincent van Gogh.

Onderdeel van Vive l’Impressionisme! is de ‘Galerij van de gemiste kansen’, ofwel ‘The Boulevard of broken Dreams’, een idee van conservator Fleur Roos Rosa de Carvalho. Wat mij betreft een gewaagde primeur. In een donker getoonzette lichtinstallatie (van lichtkunstenaar Nick Verstand) doemen de kleuren en silhouetten op van Franse topwerken (zoals een voorstudie van Manet’s Folies-Bergère en Renoir’s lunch van de roeiers), die voor relatief weinig geld naar huidige maatstaven te koop werden aangeboden, maar om moverende redenen werden afgeslagen of gegeneerd. Victor de Stuers merkte in een vlammend betoog getiteld: ‘Holland op zijn smalst’, in De Gids (1873) op dat er grote onverschilligheid heerste jegens kunst en erfgoed. Zelfs zeventiende-eeuwse kunstwerken van Rembrandt, Steen, Vermeer en Hals verlieten zonder enige commotie ons land ‘van traag stromende rivieren’. Wat leert deze Nederlandse terughoudendheid ons over de nationale identiteit? Er was meer aandacht voor een partijtje Java koffiebonen dat op een zolder lag te bederven, dan voor virtuoze kwaststreken in olieverf.

Berthe Morisot, In het bos, 1876, Van Gogh Museum

De succesgeschiedenis van de Impressionisten is inmiddels losgezongen van de bittere realiteit van de Frans-Pruisische oorlog en de Commune van Parijs (1870-1871). De meeste schilders werden onder de wapenen gesteld, Monet en Pissarro vluchtten naar Engeland. Frédéric Bazille (29 jaar oud) sneuvelde aan het front. Edouard Manet deed verslag van de bloedige opstand van de Commune en tekende als verslaggever de barricades, gewonden en gesneuvelden. De jonge kunstenaars konden pas opgelucht adem halen rond 1874, toen ze hun eerste gezamenlijke expositie organiseerden in het atelier van fotograaf Felix Nadar aan de Boulevard des Capucines. Hun schilderijen werden voor relatief weinig geld aangeboden. De meeste exposanten van het eerste uur zaten op zwart zaad. Dit feit staat in schril contrast met de exorbitante veilingopbrengsten van nu. In 2019 leverde één van de Hooibergen van Monet op een veiling meer dan 100 miljoen dollar op, een pervers kantelpunt voor musea wereldwijd. Een topwerk bemachtigen met een modaal museaal budget, lijkt kansloos.

Dat was rond 1900 wel anders. Jos de Kuyper, kunsthandelaar te Rotterdam organiseerde in rap tempo exposities met een breed assortiment aan Impressionisten die hij buitengewoon slim tussen schilders als Corot en Daubigny hing, lievelingen van Hollandse verzamelaars, die ook van het stemmige palet van de Haagse en Amsterdamse School hielden. Kuyper onderhield een zakelijke relatie met Paul Durand-Ruel die een grote handelsvoorraad wist aan te leggen van de Impressionisten als Manet, Monet, Degas, Pissarro, Morisot, Sisley en Renoir. Durand-Ruel opende zelfs filialen in Londen, New-York en Brussel. De Kuyper verkocht hooguit wel eens een sfeervol landschap, maar verder lag de verkoop vrijwel stil. Ambitieus opende hij nog een nieuwe vestiging in een paviljoen van Scheveningen (huidige Kuhrhaus), maar ook dat bleek geen succes. Zelfs de Nederlandse pers zweeg in alle talen.

Johan Barthold Jongkind, Paysage près de Grenoble, 1882, Groninger Museum, foto Marten de Leeuw

De kunstwerken van de Impressionisten waren voortdurend op tournee. Er kwamen ‘iconische’ schilderijen over naar Nederland, zoals La Japonaise, van Monet. Claude Monet schilderde zijn vrouw Camille in een antieke kimono met woeste Japanse motieven in een verleidelijke pose met blonde pruik op. Het levensgrote schilderij ging bij de kunsthandel van De Kuyper onverkocht retour, en zou niet veel later in Parijs voor een hoog bedrag (2000 frank) worden verhandeld. Monet zelf betreurde zijn artistieke aspiraties, hij vond zijn jonge vrouw als Japanse courtisane te goedkoop afgebeeld. Hij schaamde zich voor deze ‘rommel’. Was dat een populaire knieval naar de smaak van het kooplustige Franse bourgeois publiek? Niet veel later zou Camille sterven en schilderde hij haar met ingetogen tederheid en impressionistische toetsen op haar doodsbed.

De literator Marcellus Emants wist het Impressionisme bloemrijk af te fakkelen in zijn uitspraak: “Luie schilders, die de kijker al het werk laten doen”. De Haagse gefortuneerde verzamelaar Cornelis Hoogendijk was uit ander hout gesneden en voor zaken vaak in Parijs. Op een onbewaakt ogenblik schuilde hij voor een regenbui en belandde bij toeval in het portiek van de kunsthandel van Ambroise Vollard. Deze illustere Hoogendijk wordt op de expositie geroemd om zijn gedurfde kunstaankopen. In 1901 had hij al 33 Cézanne’s aangekocht. Hoogendijk plaatste zichzelf in de schijnwerpers door zijn collectie (met o.a. 16 Van Goghs) in langdurig bruikleen af te staan aan het Rijksmuseum. Helaas verkochten zijn erflaters die geld roken de collectie Hoogendijk. Het merendeel van deze Impressionisten zou worden aangekocht door De Barnes collectie in Philadelphia.

 

Claude Monet, La Corniche bij Monaco, 1884, Rijksmuseum, schenking M.C. barones van Lynden van Pallandt, Den Haag, 1900

In de catalogus van de expositie wordt inzichtelijk gemaakt dat kapitaalkrachtige lieden uit de haven, industrie en textielbranche gelukkig wel aankopen deden. Actieve spelers op de internationale markt zoals Koenigs, Van der Vorm, Van Heek, Van Beuningen, Voûte en Twiss kochten Franse Impressionisten. Uit hun voormalige collecties is de jubileumexpositie in het Van Gogh Museum grotendeels samengesteld. Dat levert een uniek inkijkje op van Hollandse smaken uit de wereldstad Parijs. Fleur Roos omschrijft dat treffend als ‘de magie van de Impressionisten’ die op boulevards flaneren in modieuze kledij. Maar die wereldse en modieuze schilderijen ontbreken op deze jubileum expositie omdat ze zijn aangekocht door buitenlanders. Een pijnlijke constatering. Er hangen juist onmodieuze en daarom redelijk onbekende kunstwerken. Een klein aantal daarvan behoort tot de top, zoals het tulpenveld uit de Zaanstreek, het papaverveld, rotskust bij Pourville en La Corniche bij Monaco, van Claude Monet. Monet die tweemaal Holland bezocht en geen enkel werk ter plekke verkocht, is curieus genoeg wel de meest geliefde kunstenaar in Nederlands bezit. De pier van Boulogne-sur-Mer van Edouard Manet, is wat mij betreft een voltreffer. Toch raakte ik onder de bekoring van het kleinere en onbekendere werk. De expressieve tekeningen van Johan Bartold Jongkind mag niemand overslaan. De vier vrouwelijke Impressionisten, aanzienlijk minder bekend dan hun mannelijke tegenvoeters, voegen iets wezenlijks toe, wat ik gemakshalve de feministische component noem. Verrukkelijke pastels van Berthe Morisot, kleurrijke etsen naar Japans voorbeeld van haar vriendin Mary Cassatt. De minder bekende Marie Bracquemont, die getrouwd was met de graficus Felix Bracquemont, beschilderde zelfs porselein uit Sèvres, waar haar echtgenoot een keramiekfabriek bezat. Zelfs de onbekende leerling van Edouard Manet, de jong gestorven Eva Gonzalès is te zien op een ets van zijn hand.

Edouard Manet, Studieblad met vijf pruimen, 1880, dekkende waterverf op papier, Museum Boijmans van Beuningen, foto auteur

Voor mij vormen de aquarellen van Edouard Manet een ontroerend hoogtepunt. Manet aquarelleerde in 1880 een serie pruimen toen hij plotseling werd opgenomen in een kliniek buiten Versailles, met de veelzeggende naam Bellevue. Manet die furore had gemaakt met Olympia en zojuist zijn meesterlijke bar in de Folies-Bergère had getoond op de Salon, kon vanwege zijn verslechterde gezondheid nauwelijks nog schilderen. Hij besloot circa 40 vrienden een briefje te schrijven van enkele zinnen en de brief te illustreren met een eenvoudig motief, zoals de Reine Claude pruim die juist uit de boom was gevallen. Op een vel papier prijkt een pruim, op een ander vijf stuks. Er naast hangt een tekening van een gieter in het gras. De zwanenzang van een groot talent. Hij overleed kort daarop aan de gevolgen van syfilis. Een jaar later, tijdens een veiling bij Drouot, bleek dat liefhebbers en collectioneurs van zijn werk stonden te dringen. Berthe Morisot kocht zelfs werk van hem aan waar zij model voor had gestaan, als aandenken aan die turbulente jaren van het Impressionisme.

De Hollanders visten wederom achter het net, zij kochten liever onvervalste nationale en dus herkenbare onderwerpen van Breitner of Israëls dan die slordige Franse Impressionisten. Gelukkig waren er uitzonderingen. Deze verzamelaars staan op deze jubileum expositie terecht in de schijnwerpers.

Vive l’Impressionisme! 150 jaar Impressionisme, Van Gogh Museum, t/m 26 januari 2025. www.vangoghmuseum.nl

 

 

 

 

 

Reageren